TEGENOVER DE LEPROZEN 118 57. van den Leidschen drapenier Philips van van het nakomelingen Noorden 1 In hoofdzaak was nu de Coman Willemslaan een toe gangsweg tot de particuliere landerijen van het Klooster geworden. In den volksmond heette ze dan ook alspoedig niet anders meer dan de Zusterlaan. Dat ze door de schuld van de varkens en paarden zoo onaanzienlijk en slecht begaanbaar was, ergerde de Zusters in hooge mate. Bij Oosten- en Noord-Oostenwind hadden zij daarenboven veel last van den stank van al het daarop- gebrachte vuil. Er moest orde op zaken worden gesteld! Dit bleek slechts mogelijk door afsluiting van de laan, van het punt af, waar de bewoning ophield. Op datzelfde punt ving waarschijnlijk het poldergebied aan, waarover de Hoogheemraden van Delfland zeggenschap hadden. Deze verleenden gereedelijk toestemming 2). Alleen die genen, die naast de Zusters belangen hadden in het door de Coman Willemslaan doorsneden deel van den polder, ontvingen een sleutel van het hek 3). Maar er was meer. Voor de bevoorrading Klooster wenschten de Zusters over een vaarsloot te beschikken, waardoor men, zonder hinder, van uit de Haagsche Vaart tot aan het eigenlijke Kloosterterrein op en af zou kunnen varen. Dit bood moeilijkheid. Ofwel er moest in den ingang dier sloot of gracht een sluis worden gelegd, wat de in- en uitvaart sterk belem meren zou, ófwel het water van de Vaart zou vrijen toe gang tot den polder krijgen, waarvan, uit den aard der zaak, in het geheel geen sprake kon zijn. De moeilijkheid Zie in Bijlage I de Personalia sub 6, 20 en 2) Bijlage II. 3) Een dergelijke toestemming is in 1535 opnieuw gegeven. (Copie-acte aanwezig op het Hoogheemraadschap Delfland te Delft).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 134