TEGENOVER DE LEPROZEN
121
Aan den Voorburgschen kant van de Scheyinck hield de riet-
cultuur nog jarenlang stand, getuige de aanteekening op de kaart van
Jacob Coenraets van 1566.
2) Het lijdt wel geen twijfel, of de Hoefkade ontleent haar naam
aan ,,de Hoeve”, die ze begrensde (of waar ze dwars doorheenliep,
zoo het mocht blijken, dat „de Hoeve” zich ook over Rijswijksch
en Voorburgsch terrein heeft uitgestrekt).
zette zich voort. Klaarblijkelijk had de ervaring geleerd,
dat handhaving van deze vlietlanden tot het tegengaan
van overstroomingen niet of niet meer noodzakelijk was.
Langs de nieuwe kade waren nu de in de vlietlanden gele
gen perceelen goed te bereiken. Aan het Noordelijk einde,
dat aan de vaarsloot grensde, ontstonden dus nieuwe
moestuintjes en deze lokten ertoe uit, daartegenover, aan
de Oostelijke zijde van de ka, eveneens moestuintjes aan
te leggen. De grond werd hiertoe, voor zoover hij eigen
dom van het Klooster was, van de Zusters in erfhuur
genomen. Te beginnen met 1510 zelfs gaven dezen geheel
het verder afgelegen rietland systematisch in erfpacht
uit onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat het „opge
hoogd en toegemaakt” zou worden „tot goed tuinland” 1
Ja, meer. Ook de kade, die nu, uiteraard, geregeld be
gaan werd, was, perceelsgewijze, bij de uitgifte inbe
grepen en zou „tot cost, scade ende baet” van den huurder
worden bepoot en beplant uiteraard met boomen en,
vermoedeijk, aan de polderzijde met elzen of ander laag
houtgewas.
Nu bevond zich aan de overzijde van de Vaart het
Leprooshuis, waar de melaatschen werden verzorgd. Het
stond dicht tegen de grens van Rijswijk aan, in den hoek,
die door de Vaart en de Hoefkade2) gevormd werd, en
was een belangrijk gebouw met een eigen kapel. De
westelijke oever van de Vaart, tot op een punt, dat ten
naaste bij tegenover de vaarsloot van de Zusters was