OVER HET EERSTE HAAGSCH GYMNASIUM 8 een slop, gehaald, heeft het verbonden met wat de tijd blijkbaar verlangde en het zoo van verder verval, ja mis schien van ondergang gered. Hoezeer de eer der oprich ting van deze school toekomt aan Dr. Bax en het Cura torium: hunne denkbeelden daarbij zijn even oud als de meeningen der vele staatscommissies sinds 1795, waarvan men het belangwekkend relaas kan lezen in het voortref felijk boek van G. Bolkestein, De voorgeschiedenis van het Middelbaar Onderwijs, 1796—1863. In dit boek vindt men ook vermeld, dat reeds te Haarlem door de zorg van den schepper van het Lager onderwijs van 1806, den zeer verdienstelijken van den Ende en ook eenigszins in Assen, en andere plaatsen iets dergelijks had plaats gehad. Maar wat op deze scholen was geschied, werd niet het voorbeeld voor het land; dat gebeurde wel met de Haagsche inrich ting; reeds in 1844 verzochten Breda en Leiden inlichtin gen aan curatoren omtrent de inrichting van het nieuwe Gymnasium, in 1846 vraagt Amsterdam hetzelfde. Welk een reputatie het Gymnasium alhier weldra genoot, blijkt uit het volgende: In 1845 zonden B. en W. aan Cura toren een bericht van den Gouverneur van Zuid-Hol- land door, die mededeelt, dat de Minister van Binnen- landsche Zaken zijn hoogste tevredenheid te kennen geeft omtrent den staat, waarin het Gymnasium bij het jongste bezoek van den Inspecteur der Latijnsche Scho len gevonden is, zijnde slotsom van het rapport van dien ambtenaar, „dat het Gymnasium alhier het beoogde doel genoegzaam geheel bereikt heeft, en dat grondigheid van onderwijs, met samenhang tusschen de onderscheiden deelen, zonder overlading, orde en tucht, de hoofdken merken van hetzelve uitmaken.” De Minister van Bin- nenlandsche Zaken schonk aan den rector, als bewijs van deszelfs bijzondere goedkeuring, een exemplaar der

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 16