TEGENOVER DE LEPROZEN
176
Jacob
Xa
Xfe
tuyn ende behoort Aert-
Xla Z.
Xia N.
Xlb Z.
Xlb N.
Mr.
ge-
aan Abraham
het geheel (Tr. Reg.
brecht van Braeckel, Procureur van den Rade van
Brabant, en Carel van Gelder, Notaris; 1/c van
het geheel (Tr. Reg. 7, 653).
3°. 28 Jan. 1613 het volgende perceel aan
Balthasar Boudaen, Rentmeester; 2/o van het
heel (Tr. Reg. 7, 650).
4°. 28 Jan. 1613 het voorlaatste perceel aan
Cornelisz., schipper op der Goude (98); x/o van het
geheel (Tr. Reg. 7, 651).
5°. 29 Jan. 1613 het laatste perceel
Leendertss. van Beest; 1ls van
7, 652). Heet later „de Pinxterblom” (zie Perso
nalia sub 96).
Aanteekening. De vier hieronder aangegeven tui
nen, t.w. Xa, Xb en Xia Z. en N„ behooren
getuigen de beide consenten van Delfland van
1548 en 1558 (zie sub C, alsmede bijlagen IHa en
Illb) en meer nog de beide hieronder vermelde ver-
koopacten van 1572 aan Claes Janss. Persyn.
Dat ze in het Hofboek nog op andermans naam
staan, is vermoedelijk een transportquaestie; en het
niet transporteeren heeft wellicht een pecuniaire
oorzaak, die eerst in 1564 en 1565 is weggenomen,
dank zij de toen genomen hypotheken (zie Perso
nalia sub 63).
Hofboek 1561: Andries Hubbrechtsz., smit opt
Hoff (99), een tuyn.”
Hofboek 1561: „Noch een
gen, viscoper (54), ende Heinrick Wilshemduen
(100) tsamen.”
Hofboek 1561: „Die wedewe van meester Pieter
Bruynsz., Maritgen Yemantsdochter (65), een tuyn.”
Hofboek 1561: „Noch de voorn, wedewe van
meester Pieter Bruynsz.” (65).
Hofboek 1561: „Claes Jansz. Persijn, rentmeester
van de exploot (63), XLII r.”
Hofboek 1561: „Den voornoemden Claes Jansz.,
rentmeester (63), I h.”