TEGENOVER DE LEPROZEN
185
van Anna Huygendr. van de Velde (Tr. Reg. 4, 748), die een
zuster was van Adriaen Hugoz. van der Velde, schepen van Den
Haag (Hb. 1561 biz. 456 en passim), en wellicht ook van Digna
Huygendr., vrouw van Mr. Claes Beuckelaers (Personalia sub 59),
van Maritgen Huygendr., schoonmoeder van Cornelis Vincenten
van Mamersteyn, gezegd 's Gravelaer, te Delft (sub 60), en van
Franck Huygenss. (sub 89). Henrick van der Goes was in 1561
klaarblijkelijk Leproosmeester (Hb. 1561 biz. 386). Hij bewoonde
Hoogstraat W. het vijfde huis van 't Gouden Hoofd af (biz. 452).
(92) Jacob Adriaenss. van Hogerscheyt. Woont in „het Witte
Paard”, Voorhout N. De naam van het huis doet aan het wagen
veer en de in het Voorhout gevestigde voerlieden denken. Vandaar
ook zijn connectie met de Muysers. Hij trouwt in eersten echt de
dochter van Maritgen Cornelisdr. Muyser. Maritgen, een zuster van
Dirck Corneliss. Muyser (zie hierboven sub 87), is tweemaal ge
trouwd geweest, heft laatst met Sijer Janss. de Jonge. Uit haar
eersten echt heeft zij een dochter Neeltgen Claesdr. Daar haar
eerste man dus Claes moet hebben geheeten en zij het terrein
aanbrengt, dat aan Jacob Claes Doesen behoord heeft, is de ver
onderstelling gewettigd, dat deze haar eerste man geweest is. Bij
boedelscheiding valt, na den dood van haar moeder, het terrein
aan Neeltgen toe (1596). Zij sterft echter in 1598 en laat vier
onmondige kinderen na. Met toestemming van Weesmeesters koopt
Hogerscheyt zijn kinderen uit en verwerft het terrein. Is inmiddels
hertrouwd. (Alles blijkens Tr. Reg. 7, 1230). In belendingen van
diverse acten heet hij ten onrechte Jacob Corneliss. of Jacob Corneliss.
Hogerschey. Blijkens registers 131 en 136 van het Weeskamerarchief,
resp. f° 82 en 360, heeten de kinderen Barbara (Oct. 1598 12 jr.),
Diewertgen (10 jr.), Claes (5 jr.) en Maritgen (J^ jr.), van wie
Barbara trouwt met Jan Jansz. Backer te Leiden. Jacob van Hoger
scheyt blijkt met Maritgen Cornelisdr. van Zuytervest hertrouwd
te zijn.
(93) Meynert en Otto van Buyren. In 1627 leeft Otto niet
meer. Zijn weduwe, Jwe Clara Adriaensdr., woont klaarblijkelijk
in Amsterdam, daar zij een Amsterdamsch koopman procuratie
geeft (Tr. Reg. 8, 1256). Meynert leeft nog in 1629 (Tr. Reg. 8,
1626). Hij heeft een zoon (of kleinzoon?) die advocaat is en vóór
1681 sterft (Tr. Reg. 14, 210).
(94) Pieter Gijsbrechtss., den crepelen*) buyrman. Maria Beu-
Kreupelen.