GRENSWATERINGEN IN HET NOORDVEEN 214 x) Verg. A. A. Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht in Neder land, I, bl. 122. Banwerk noemde men arbeid, welke door de dorpen of polders, waarin dorpsschouten als dijkgraven fungeerden, moest worden verricht en waartoe de schout de opgezetenen bant, m.a.w. het was arbeid, die onder ban (in de beteekenis van rechtsdwang) stond. Bandijken, banwateringen, enz. waren dijken, wateringen, enz. die als banwerk worden onderhouden. simpeler als „de watering", zeer bepaalde wateringen voorstellen. Omgekeerd is het mij eveneens gebleken, dat men door niet van dit standpunt uit te gaan, door het stelselloos toepassen van zekere namen op willekeurige wateringen of wel door het ganschelijk verwaarloozen der aanduidingen, omdat men er blijkbaar geen weg mee wist, tot onjuiste verklaringen, tot volkomen valsche ge volgtrekkingen en dus juist tot het scheppen van een chaos in de voorstelling der zaken geleid werd. Het standpunt is trouwens bij nadere beschouwing niet zoo bevreemdend als het op het eerste gezicht lijkt. In een terrein, dat zooveel mogelijk droog gehouden moet worden, kan men in het algemeen tweeërlei wate ringen onderscheiden. Alle dienen zij voor de loozing van het overtollige water, maar meestal zijn er in zoo n gebied hoofd- en bijslooten. De eerste verzorgen veelal uitsluitend de waterberging en -afvoer, de andere heb ben gewoonlijk de bijfunctie van scheislooten tusschen de eigendommen der afzonderlijke eigenaars. Nu kan een hoofdwatering ook de nevenfunctie hebben van grens, even goed als scheislooten haar rol als eigen- domsafscheidingen kunnen opgeven, wanneer twee of meer belendende perceelen in één hand komen. Het onderhoud der hoofdwateringen als zijnde van algemeen belang, ook waar zij tevens als grens dienen, zal ten laste van het ambacht of van een polder komen; in het alge meen heeten zij dan banwateringen i)in het eerste

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 230