OVER HET EERSTE HAAGSCH GYMNASIUM
14
zeer positief gewaardeerd
herhaling van het gebeurde te voorkomen”. Curatoren
wenden zich tot den rector om advies. Rutgers onder
werpt nu den brief van B. en W. aan een pijnlijk nauw
keurig onderzoek (een soort vivisectie zonder verdoo-
vende middelen), alsof het een bijzonder moeilijke tekst
van Tacitus of Tertullianus betreft, om achter de eigen
lijke bedoeling van B. en W. te komen, als zij spreken
van „het voorkomen van herhaling van het gebeurde”.
Immers, waarin zijn nu, in dit geval, „de veraanschouwe
lijking en het onderwijs anders geweest dan wanneer,
zooals gewoonlijk, het dier, welks lijk geopend werd, tot
een steeds gemakkelijk te bekomen diersoort (kippen,
konijnen, enz.) behoort?”
Of Curatoren dit advies
hebben, weet ik niet.
In Januari 1887 zendt Rutgers een circulaire „aan ouders
of verzorgers der leerlingen van het Gymnasium”, naar
aanleiding van een adres van November 1886, van Jhr.
Mr. Rochussen en Jhr. Mr. de Bosch Kemper, e.a. aan
den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin ze te
kennen geven dat, tengevolge van de hooge eischen bij
K.B. gesteld, de vrijheid der leeraren om huiswerk op te
geven, slechts zelden door den rector wordt beperkt.
Rutgers nu, verzoekt die bewering, welke hij „in strijd
met de waarheid” noemt, niet zonder onderzoek als juist
aan te nemen, en vermeldt de maatregelen die hij nam
tot beperking van huiswerk.
Hij ontdekt onder de namen der onderteekenaars (die
doorgaan voor „vaders welke in het belang van hun
kinderen spreken”), dien van een Leidsch student:
„Denkelijk”, zoo schrijft nu de rector, „is deze voor
zienige zoon van de godin der wijsheid bedacht geweest
op de mogelijkheid dat hij te eeniger tijd kan komen te
trouwen, en dan misschien, wie weet hoe spoedig na zijn