GRENSWATERINGEN IN HET NOORDVEEN
224
Wegens de genoemde bezwaren zullen we hier eenigs-
zins anders te werk gaan. Daar we de wateringen, of
althans de plaats, waar de noordgrens gelegen moet heb
ben, bij a en b reeds hebben leeren kennen, zal eerst de
vraag gesteld worden, of er een watering te vinden is, die
aan de voorwaarde voldoet, dat zij als voortzetting van
die van b in westelijke richting beschouwd kan worden.
De watering in b werd later vermoedelijk verbreed en
uitgediept tot de gracht van de Mauritskade of wel de
laatste werd dicht langs de eerste geschoten. Bij het
Scheveningsche Veer buigt de gracht iets naar het noor
den af om dan weer langs den Hoogen Wal in de vorige
richting, maar iets naar het noorden verlegd, verder te
loopen. Onder het huidige Piet Heinplein wendt de
gracht van den Hoogen Wal zich rechthoekig om. Even
voorbij die bocht mondde er aan de westzijde een wate
ring in uit, de sloot van de latere Elandsgracht, waar
van de mond dus vrijwel in het verlengde van de lengteas
van de gracht der Mauritskade viel. De richting dezer
sloot week ten opzichte van die as een kleinigheid naar
het zuiden af, waardoor bereikt werd, dat zij juist naar de
uiterste punt van de veenvallei rooide en bij het snijden
van de Beeklaan nog ongeveer het midden van de hier
sterk versmalde geul hield. Dat deze sloot vermoedelijk
reeds in het midden van de 15de eeuw tot de Beeklaan
doorliep, kan blijken uit den voorlaatsten post dezer wijk
in de hofboeken: 1 morgen, weecht aen den dyck over die
beeck vuyt ende leyt aen die ivateringe. Bij het laatste
perceel in de opsomming staat vermeld: leyt aen die gees
ten ende weecht oic aen die dyck over die beeck vuyt T).
Tegen de beek aan schijnt de vallei dus ten zuiden van de
1) A° 1458, bl. 61, f. 37, enz. Het is duidelijk, dat beek en wate
ring als twee afzonderlijke, hoewel waarschijnlijk met elkaar in ver
binding staande waterloopen op te vatten zijn.