Z.
'I
GRENSWATERINGEN IN HET NOORDVEEN
226
I
het bleek-
N.
O.
vier hofboeken staat de laan op naam van een meester
Floris van Dam(me) of alleen mr. Floris. Anno 1458,
bl. 146, f. 79 heet het: ,,in een stege daer vuytwegen dese
nabescreven 5 percelen”, nl. 2 maal eon morgen
„broecx”, dan een laan staande op meester Floris van
Dam en dan weer 2 maal een stuk land. Deze afzonder
lijke behandeling van de laan als een perceel wijst er m.i.
op, dat men aan een laan te denken heeft, die tusschen
twee groepen van (langgestrekte) landerijen in lag. Er
wordt echter geen erfhuur voor de laan afzonderlijk ge
heven, waaruit men besluiten mag, dat zij met een van de
perceelen samen valt of er een geheel mee uitmaakt.
Deze uit de hofboeken gegiste voorstelling bevond ik
nu bevestigd door den inhoud van eenige opdrachtsacten
en voorts van een acte uit het hypotheekregister. In de
transportacte no. 1058 i) dragen de meesters van het
St. Nicolaas Gasthuis in Den Haag aan de weduwe van
prins Willem op 4 mg 1 h 42 r weilands met de laan
daarin begrepen aan de noordzij van de Molenstraat in
den polder genaamd het Kleine Veentje met de volgende
belendingen:
de veenwatering;
de erven en tuinen van het Noordeinde en
veld;
de tuin van Hare Prinselijke Excellentie;
W. de Willem Goudtslaan.
Het is dus duidelijk, dat de laan, in dezen koop begre
pen, niet de Willem Goudtslaan kan zijn; het is de laan,
welke in het verlengde van de Oude Molstraat aan de
noordzij van de Molenstraat ligt. 2) In de bovenbedoelde
x) Transportreg. Den Haag, 17/10/1609, no. 1058, f. 272v.
2) Aan het toegangspad van de Gasthuiswei vallen eigenlijk twee
deelen te onderscheiden, nl. een steeg of poort op den geestgrond en
een met boomen omzoomde laan in het broekland.