EN IN HET BENOORDENHOUT 243 1) „Onlosbaar waren de renten, dieuit erfpachten of cijn zen, hoe ook genaamd, gegroeid waren." A. S. de Blécourt, Kort be grip van het oud-vaderlandsch burgerlijk recht, 1932, bl. 237. Een zijdige aanspraak op losbaarheid is dus niet aan te nemen, wat echter de mogelijkheid niet uitsluit om met wederzijdsch goedvinden tot afkoop te geraken. Men komt dan ook in de oude archieven her haaldelijk acten tegen met aanteekeningen in dorso of in margine, waaruit blijkt, dat „ewelic staende" renten afgelost zijn. 2) Transp. reg. Den Haag, 11/11/1620, no. 146, f. 183v. (Zie no. 23 van mijn lijst.). Een andere reden tot weglating is daarin te vinden, dat van een grooter gebied soms gedeelten vervreemd wer den, waarbij de erfpacht niet naar evenredigheid ver deeld werd, maar bij overeenkomst op een der deelen bleef rusten, zoodat de andere deelen dan voortaan als vrij van die erfpacht te beschouwen zijn. In nog andere gevallen worden wel „rentjes” vermeld, maar niet naar aard en bedrag omschreven. Niet ongewoon, maar buitenmate teleurstellend voor den navorscher is een formule als: belend en belast achter volgende de eigendomsbrieven (of oude brieven) daar van zijnde. Of afkoop van dit hoendergeld of deze veenpacht in eenig geval tot stand is gekomen, is mij nog niet ge bleken. i) Zelden vindt men een duidelijke aanwijzing, te wiens laste de erfrente bij overdracht zal komen. Als voorbeeld van de weinige, omstandig beschreven gevallen van dien aard diene het volgende: de kooper zal den verkooper nog in mindering van de beloofde kooppenningen korten de hoofdsom van een rentje of opstal van 21 st, hetwelk den heer van Wassenaar op het (verkochte) land is compe- teerende. 2) Regel zal wel geweest zijn, dat de veenpacht den nieuwen eigenaar volgde. Hoewel de acten gewoonlijk spreken van veenpacht ,,of”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 260