GRENSWATERINGEN IN HET NOORDVEEN 244 hoendergeld, zelden algemeener van (erf)rente, schijnt uit een acte van 1631 toch te mogen worden opgemaakt, dat veenpacht en hoendergeld oorspronkelijk van elkaar onderscheiden waren. In no. 26 van de lijst is sprake van landerijen bij den slijpmolen benoorden Den Haag (d.i. dus bij den Mallemolen)die bezwaard zijn met drie kop pel kapoenen of 30 stuivers 's jaars in geld daarvoor en tevens met een veenpacht van een braspenning. Van dit zelfde terrein heet het in no. 17 en 28, dat er op rust een veenpacht van 31 st. De gescheiden opgave acht ik de meest oorspronkelijke. In de andere wordt de oude bras penning blijkbaar op een stuiver gewaardeerd. Dan wil ik er nog op wijzen, dat, naar ik meen, in het Benoordenhout bezuiden de Oude Wetering en in het Noordveen bezuiden de banwatering niet anders dan grafelijke erfpacht te vinden is, d.w.z. dat elke duim breed gronds daar uitsluitend en alleen aan de grafelijk heid grondrente verschuldigd is. Vrije grond of zooals de hofboeken het vaak uitdrukken, land, ,,dat vrij zou zijn”, komt men in dat gedeelte van afdeeling A niet tegen. De heer van Wassenaar ontbreekt als oorspron kelijk uitgever van erfpachtgronden ten eenenmale bin nen de geheele afd. A met uitzondering van het op bl. 241 noot 1 gezegde. Voorts kan de vraag gesteld worden, of het huis Was senaar in het oostambacht van Den Haag renten ge vestigd had op door anderen uitgegeven gronden, gelijk zooveel stichtingen en particulieren uit Den Haag en van elders ze bezaten op landerijen (met of zonder hofstede) in dat ambachtsdeel. Het antwoord moet luiden, dat ik tot dusver geen opgave van renten van dien aard, ge vestigd door het huis Wassenaar, ben tegengekomen, maar dat de mogelijkheid, dat zulke gevallen nog te vin den zouden zijn, in beginsel niet uitgesloten behoeft te

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 261