GRENSWATERINGEN IN HET NOORDVEEN
268
I
tusschen den naamgever en het land, maar niet met be
slistheid welk soort van betrekking. De uitdrukking
daarentegen, zooals de oudste rekeningen, waarin de
naam voorkomt, ze gebruiken, houdt m.i. de herinnering
vast aan een tijd, toen men een zekeren Claas Rob-
brechtszoon als eigenaar of bezitter van dat land kende.
De naam voor het land zelf gaat, meen ik, in onze bron
nen niet verder terug dan 1334. In de eenige nog toe
vallig overgebleven oudere rentmeestersrekening van
Noord-holland, nl. die van het jaar 1316/17, komt de
naam niet voor. Het schijnt dus alsof met 1334 de ge
schiedenis van het Cl.R.zoons land afbreekt. Maar zou
nu misschien de volgende inschrijving in het register van
graaf Floris, dagteekenend volgens Muller van vóór
November 1282, uitkomst kunnen geven'?1)
„Claes heren Robbrechtsz. van Sceueninghen.
In Monster Nicholaus filius domini Roberti de Sce-
veninghe, 7 lb ghelts an erue.”
En nu stormen de vragen op ons af, want hier staat,
dunkt mij, de naamgever van het Claas Robbrechts-
zoons land in persoon voor ons en dat nog wel als zoon
van een heer van Scheveningen. 2Onder al die vragen
lijkt mij vooral deze van belang: wat was de heerlijke of
ambachtelijke indeeling in deze streek, voordat Haag-
ambacht tot woongebied van den graaf afgepaald werd?
Men ziet Haagambacht en ik bedoel dan in het bij
zonder het oostambacht ervan omstreeks 1300 om-
Muller (als voren) bl. 189. Verg, ook J. de Fremery (als
voren) en J. C. Vermaas, Geschiedenis van Scheveningen, I, bl. 3,
1926.
2) Om misverstand te voorkomen, stip ik hier even aan, dat het
geenszins mijn bedoeling is in de erven het Claas Robbr.zoons land
weer te vinden.