BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS 36 den inhoud van genoemd zakje is in eerste instantie vonnis gewezen den 12-8-1704 door schepenen van ’s-Graven- hage. In het Gemeente-Archief is merkwaardigerwijze niets hierover te vinden, terwijl ook in meergenoemd zakje de processtukken allesbehalve volledig aanwezig zijn, zoo- dat we geen duidelijke inzage krijgen, hoe deze verwarde toestand ontstaan is. Eén van beide partijen was in elk geval niet tevreden met deze uitspraak en zocht het hoogerop, voor het Hof van Holland. Hieraan danken we de reeds door Van Zuiden gepubliceerde acte, op 27 Maart 1705 voor notaris B. de Vos verleden, blijkens welke: deselve Hoogduijtse Jooden begroeven het geheele kerkhof over sonder daeromtrent enige parti culiere hoek of plaats aff te sonderen” en de door denzelfde vermelde schikking (waarbij het kerkhof eindelijk ver deeld wordt) bij notarieele acte van Notaris S. Favon dd. 26 Maart 1710 (zie bijlage 3). Van Zuiden citeert hieruit ten onrechte dat de Portugeesche Joodsche natie dat gedeelte (zal) hebben, waar alreeds lijken liggen daardoor, gecombineerd met eerstgenoemde acte den in druk wekkende, dat Portugeezen en Hoogduitschen door elkaar begroeven. In het stuk staat immers uitdrukkelijk: sullende die van de joodsche Portugeesche natie hebben die portie ofte dat deel van die zijde, waarop al- reets de Lijcken van hare natie sijn begraven” (cursivee- ring van mij). In dit stuk, waar voortdurend duidelijk onderscheid, zoo niet tegenstelling, wordt gemaakt tus- schen Portugeesche en Hoogduitsche natie, kan deze term van hare natie (in het enkelvoud) alleen slaan op de eigen Portugeesche Joodsche natie, geenszins op de Joodsche gemeenschap in haar geheel. Slechts bij het verwerven der begraafplaats wordt ge sproken van ,,de Joodsche natie” als eenheid. Wanneer wij nu nog overwegen, dat Polak, hoewel Duitsche Jood,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 48