„Wie
DER PORTUGEESCHE ISRAËLIETEN
71
er in 1715 in de Noord-Oostenrijksche Buurt
woonden.”
Het erf No. 4, de zuidelijke belending, had Medina
reeds op 25 Sept. 1721 verkocht aan Jabob Abrabanel
(Transportregister No. 164, fol. 629), die het op zijn
beurt op 20 Augustus 1725 verkocht aan Gerrit Jansz.
Meerman.
Interessanter is het lot van de noordelijke aangrenzende
erven, door de zorg, die Medina nam, toen hijzelf deze
erven in niet-joodsche handen deed overgaan. Bijlage 7
is het daarop betrekking hebbende uittreksel uit het trans
portregister van 1729, waaruit blijkt, dat Medina aan
Kerkbestuurderen van Honendal het recht gaf te beletten,
dat op deze terreinen (thans in bezit van het Nederl.
Roode Kruis) „tappers of herbergiers neeringe” zal wor
den gehouden.
De bebouwing van het terrein met een synagoge en 2
woonhuizen gaf de overheid aanleiding de oorspronkelijk
op 32 gulden vastgestelde verponding te verhoogen tot
50 gulden (zie bijlage 8).
Gelijk reeds in de inleiding gezegd, publiceerde Servaas
van Rooijen in 1893 een artikel onder dezen titel in „de
Nederlandsche Leeuw”. Hij ging hierbij uit van de be-
schrijvingslijst voor het familiegeld, eerder genoemd, die
hij compleet liet afdrukken. Op p. 85 schrijft hij: „Vooral
werpt deze lijst een eigenaardig licht op de deftige Joodsch
Portugeesche bevolking dier dagen (1715) en doet zij
vragen opwellen omtrent haar verschillende synagogen”.
Ook vermeldden wij reeds kort, dat Pimentel in het
Haagsch Jaarboekje van 1895 trachtte een antwoord op