BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS
84
het
om
de Weth
Het slachtwezen is niet de eenige interne aangelegen
heid, waarmee de Magistraat zich moest bemoeien, In
1726 greep hij op verzoek van Honendal zelfs in, toen er
moeilijkheden dreigden te komen bij de regeling van de
godsdienstige ceremoniën en het toelaten van nieuwe lid
maten. Bijlage 14 autoriseert het Kerkbestuur „omme tot
Ledematen van de gen. Kerke te mogen admitteeren off
dan de Hoogduitsche (men zegt, dat de grootte van
vleeschverbruik een kenmerk van den welstand is)
dan een sprong te nemen naar de Notulen van
van 29 April 1719 (bijlage 13a). Nadat de burgerlijke
overheid nagenoeg 10 jaar rust had gehad, kreeg men toen
namelijk een herhaling van het oude geschil, zij het, dat
de kwestie in 1719 niet meer gaat tusschen Portugeesche
en Hoogduitsche Joden, maar dat de nieuw opgekomen
gemeente Honendal nu haar portie der halve stuivers van
Beth Jacob wil hebben, zich thans op hare beurt erop
beroepende, dat de leden van Honendal meer vleesch ver
bruiken dan die van Beth Jacob. Kennelijk weigerden de
leden van Honendal zelfs den halven stuiver te betalen
aangezien hun gemeente geen aandeel in de opbrengst had.
De burgerlijke overheid grijpt deze gelegenheid aan om
pressie uit te oefenen, dat de 2 Portugeesche gemeenten
zich vereenigen (Bijlage 13b):in agtinge genomen
sijnde, dat meer als eene synagoge van de joodse portu
geesche natie niet anders als broeljeries en verschillen
kan veroorsaken en beslist, dat zoo deze vereeniging
niet plaats vindt, Honendal slechts Beth Jacob 2/3
der gelden zal verkrijgen. Zou in deze pressie misschien
de aanleiding gezocht moeten worden van de (mislukte)
vereenigingspogingen, door Fonseca beschreven, welke
tot 1721 voortduurden?