De vijfde brief, 18 Juni 1673 gedateerd, luidt: EN DE TUIN VAN HET MAURITSHUIS 97 Doorluchtichtich hoogh gebooren vors, genadeste heer. U.wee: Doorluchticheijt schrijven van den 10 Juni met de neevens gaende memorie orders en tijckeningh hebbe wel ontfangen, en soude U: wee: vors: gen: al eer op geantwoort hebben, hadde de Allemach- tichge godt mijn niet gelief te besoecken met een swaer ongeluck al hier tot Sardam/ al soo ick daer doende was met het orcordeeren tot het noodege houdt tot voltreckinge van U: wee: vors: gen: werck/ en in een sach moolen gecomen sijnde om al daer eenich hout te besichtegen heef mijn de sagh alsoo de selleste moolen saghgende was, mijn in klauw aen mijn Reghter voet met de klijnnen thoen, en in klauw op gerockende en: de theen gans af, doch de allemachtichge godt niet genoch conen daneken, dat ick daer soo genadich ben af- gecomen/ want het stingh geschappen, om gans vande saagen ver slonden te werden, het welcke godt nog niet gelief en heef, Doch niet te min wert U: wee: Doorl: werck in alle deelen waer genoemen/ Voorders hebbe U: wee: vors: gen: meeningh van de door gangh voorde eende genochsam verstaen, maer in de voor gaende brief seer klaer ston, het te macken tussen de twee petastallen al waer de swaere potte op stonden/ het welcke dan van de twee brughgens kan gesien werden, doch bennen veel geruster, dat ick het qualijck heb verstaan/ en U: wee: vors: Doorluch: bekent heb gemack, want het groote verloore koste soude gewees hebben, sal nu op het spoedeste meede voortvaeren, twijffel niet gedaen sijnde of U: wee: vors gen: sal contantement in neemen/ want het mijns oordeel ongemeen ple- sant sal comen/ het water door de gehele ingang. wijder dat U: wee: vors: gen: mijn schrijf Mijnheer bentingh te bedaneken voorde vereerde steen die ick hebbe van hem becomen, bennen in bekomert want bentingh niet en weet dat de voor genoe men steen voor sijn vors: gen: soude sijn/ want hij see in de thuijn onder de aerde woude begraven, waer op ick seijde mijn heer ick salse wegh laeten voeren/ dan blijf de thuijn onbeschadich/ en mijn doen strack order gaaf te laeten wegh bengen/ en doen liet ick se voeren in U: wee vors: gen: thuijn, soo is mijn gevoelen mijn heer bentigh seer vreemt voor sal comen, soude U: wee: vors gen: in mijn voor gaende brief geschreven hebben op wat manier ick daer aen gecomen ben, maer is gelaten om de la(n)ghheijt van den brief, bekommert sijnde U: wee: vors: gen: meede moelijck vallende. Wat aen belangh de sack van verwisselen ofte het verstellen vande 7

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 113