DE ARCHITECT MAURITS PIETERSZ. POST 98 hooppen d. Burgh. 1) Zie ook bladz. 96 v. heijningh tusschen U: wee: vor: gen: en den heer van Zullichems thuijn/ twijffel niet of sal de heer van Zullichem wel aen staen, en bij de graffelijck wel sal geaprobeert werden, want het tot een binni- visie vande voorschr. thuyn streek/ doch hebbe noch niet conen in doen I al soo ick noch hier aen mijn quessueren legh, waer van ick hoop met godt binnen een dach 4 a 5 soo veer sal weesen weeder na de hagh sal conen comen/ en dan geen tijt sal versuijmt werden, om het selleste te wegh te brengen. Sonde wel met een brief U: wee: vors: gen: meeninge en versoeck oversenden, maer vreesende dat die van de graffelijekheijt wat mochten tegen brengen, dat mijn brief niet sou conen verantwoorden, deesweegen mijns oordeel is nootsakelijck daer parsonelijck te moeten sijn/ Wijder den thuynman door order van U: Wee: Doorluch aen ge- seijt, alle de groote en klijnnen steenen, de welcke door de thuijn hier en daer versprijt leghgen te sorteren en te brengen ter plasse daer U: wee: Vors: gen: met de Letr. D.D. heb aengeweesen/ Het selleste tegen woordich gedaen wert/ Voort hebbe een exstrack getrocken uijt U: wee: Doorlu. brief wee- gen de pennegen die U: wee: vors: gen: in korte ben verwachten, en de selleste pennegen mees sullen geinploijeert worden tot betaelinge van alle brave base als leeveranssiers, aen van der burgh den tim merman toe gesonden 1)om aen andere base en leeveransiers bekent te mack (en) waer op antwoort hebbe becomen, en mijn versoch aen Ua wee: vors gen: te schrijven, hooghgelijck bedaneken en hooppen haer het afeck daer van te sien. Voorders hou ick het aerbijt volck door mijn geduerege verman- negen als order sende neevens de tijekeningen noodich tot de aerbijt soo aen de aerbijt, of ick daer parsonelijck was, want sij mijn om den andere dach moeten schriffelijck beantwoorden, hoe veer sij ge- avantseert sijn en tegen woordich als hier na volgh/ Ten eerste het net over de duijven vluch is volcomelijck geverf en overde vluch gespannen/ als meede alle de regh staende netten/ De kelder onder de grodt is veerdich, behalleve de r...? die ge- gemack wert. Het camerken op de brugh is meede soo goet als gedaen, ick soude het goudtleer al in gehangen laeten hebben, maer oordeelde de mueren noch niet drogh genoch te sijn/ De groote beelde sijn tegen woordich weer gemack of see puer niew waeren/ soo dat daer niet aen en mankeert en meede geverf als alle andere beelde ende kinderkens dat seer angenam weer stadt/

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 114