EN DE TUIN VAN HET MAURITSHUIS
101
deze kaart is in het Gemeente Arch. Den Haag.
De copie van
geheel niet op de ons ten dienste staande situatieteeke-
ning voorkomt, is niet waarschijnlijk. Hiertegen spreken
de voorwaarden op 13 Juni 1668 aan Johan Maurits
gesteld: mids dat het voorn (oemde) Aeckerlandt
noeyt bij den Hooghgemelten Heere Prince ofte sijne
Erfgenamen anders ofte verder sal mogen betimmert
werden, als volgens de figurative Caerte daer aff ge-
maect ende ten Burele vande Camer vande voorn.
Reeckeningen geexhibeert”1)
In de brieven van 1 en 18 Juni 1673 is sprake van
stukken grond, die de beide buren wilden ruilen om
voor iederen tuin een beteren vorm te verkrijgen. Hoewel
wij niet weten welke deze stukken waren, is hetgeen
hier meegedeeld wordt toch van belang, om den brief,
aanwezig in het staatsarchief te Wiesbaden, goed te
kunnen plaatsen. Ook in dezen brief, die zoomin plaats
van afzending als datum draagt, wordt over deze grond
ruil gesproken.
Ook de noodzakelijkheid, de werkbazen tenminste
eenige uitbetaling te doen, die reeds bleek uit den brief
van 18 Juni 1673, komt hier weer ter sprake. Het is dan
ook met vrij groote nauwkeurigheid te zeggen, dat deze,
in Wiesbaden aanwezige brief, die ontegenzeglijk tot
deze serie behoort, in den loop van de maand Augustus
1673 geschreven moet zijn.
Deze brief heeft den volgenden inhoud:
Doorluchtichge Hoogh gebooren Vors
Mijn genadeste heer,
De oorsack ick U: wee: Vors: gen: niet geschreven heb is deese al
soo U: wee: doorlucht: dinnaer tot wee Rijsse al hier heef gewees/ en
met hem op het werck gegaen en van alles aen geweesen, als ver-
thont, en voor op een Memorie laten stellen hoe veer het werck was