HET BEURTVEER 'S-GRAVENHAGE-UTRECHT 119 naar Woerden als trekvaart te gaan gebruiken. In dat jaar deelde de Woerdensche vroedschap aan de Staten van Utrecht mede, dat zij „al hunne devoiren zullen doen om de trekvaart tusschen Woerden en Harmelen op te maken, te meer nu die Staten bezig zijn om de vaart tusschen Utrecht en Harmelen navigabel te maken”. In het volgende jaar werd Leiden door Utrecht uitge- noodigd voor een bespreking te Bodegraven. Op die vergadering werd onderhandeld over de aanstelling van twee schippers op de damloopers en ook over een te maken trekvaart. Het bleek al spoedig dat de stad Leiden voelde voor het ontworpen plan. De zaak werd nu commissariaal gesteld. Plannen werden ontworpen; besprekingen werden gehouden, en in de vergadering van 18 Juli 1661 gaven de Burgemeesters van Leiden een uitvoerige beschouwing over de te maken trekvaart. Men wilde niet den Rijn volgen maar een nieuwe vaart graven ten Zuiden van den Rijn, zoodat de jachtschuiten de afstand van Leiden naar Utrecht in zes uur konden afleggen. De kosten werden geraamd op 460.000. Na deze mededeelingen besloot de vroedschap van Leiden verder met Utrecht te onderhandelen. Het ge volg was, dat nog in 1661 de plannen definitief werden goedgekeurd, en dat door Leiden aan de Staten van Holland en West-Friesland octrooi werd gevraagd tot het graven van die vaart. Met het verkrijgen van dat octrooi ging het niet ge makkelijk. Uit een brief van Leiden, gedateerd 18 Fe bruari 1662 aan de „Edele Erentfeste Wyze Voorsienige seer Discrete Heeren van Utrecht” blijkt, dat geen der steden „notable adversie tot het voorgenomen werck hebben gethoont, uytgeseyt de Gedeputeerden der Stadt Haerlem”. Was de stad Leiden toen al op de hoogte van de meening van de andere steden? Of wilde zij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 135