124 HET BEURTVEER 'S-GRAVENHAGE—UTRECHT
Maar deze en andere voorstellen hadden geen succes.
Integendeel, in 1649 nam de vroedschap van de stad
Utrecht het besluit tot een boycot van de Haagsche
schippers. Zij verbood aan alle Haagsche schippers, op
een boete van 25 gulden, eenige goederen, pakken,
brieven of andere vracht te laden en van Utrecht naar
den Haag te varen en autoriseerde de letterdienaars
en de boden van de stad Utrecht de Haagsche schuiten
te visiteeren.
De strijd tusschen den Haag en Utrecht was in volle
gang. Het Haagsche veer was het oudste; Utrecht richtte
een tegenveer op, den Haag wilde daar geen rekening
mede houden, en Utrecht ging over tot de boycot. Deze
boycot ging zelfs zoover, dat in Februari 1650 ook aan
de wachters van de Nieuwe sluis opgedragen werd,
de Haagsche schuiten te visiteeren en te onderzoeken
of Haagsche schippers geen goederen ingeladen hadden
van Utrecht naar den Haag.
Deze toestand was voor den Haag zeer onaangenaam
en van die stad gaat dan ook de eerste poging uit om
tot een regeling te komen. Voorgesteld wordt, dat het
schuitenveer bediend zal worden met vier schuiten en
wel met twee Utrechtsche en twee Haagsche, mits iedere
week een Utrechtsche en een Haagsche schuit heen en
weer zal varen. Verder wordt voorgesteld, dat de vaar-
dagen iedere drie maanden verwisseld worden. Hieraan
worden nog de noodige voorstellen vastgeknoopt aan
gaande de schippers zelf. Utrecht blijkt „mede niet on
genegen te zijn” tot een oplossing te komen. Er worden
eenige brieven gewisseld. Men blijkt het er over eens,
dat één schuit uit Utrecht en één uit den Haag geen
goede verbinding kan geven voor de reizende lieden.
Wederzijds wenscht men het „different” te beëindigen
en hoopt op „redelijkheid” van de tegenpartij.