EEN WOORD TOT DE LEDEN
5
tempels,
praalgebouwen,
,,en wat ze ooit heeft gesticht, het stof der tijden af;
„Tree ’t rijk der dooden in; roep d’eeuwen uit haar graf
„En laat ze in vroeger licht weer wentlen voor onze
[oogen;
„Vergaar in eenen dag de ontelbre zonnebogen
„Eens over 't lustverblijf van Neerland heengegaan,
„Dan zal uw sGravenhage in volle glorie staan.
„Dan voegt zich bij den glans van ’t schoon en boeiend
[heden
't luistervol verleden
deze hoogdravendheid glim-
mannen een historische taak,
even rondzien op wijder
„weer al de heerlijkheid van
Maar, wij mogen over
lachen, toch vervulden deze i
Om dat te begrijpen moeten wij
veld.
Het was geen wonder geweest, dat in 1878 de oude
vereeniging gestorven was, dat er toen geen jongeren
waren, die de taak van de oude, meest 70-jarige heeren
hadden overgenomen. Het gemeentelijke leven, de be
langstelling der gemeentenaren evenzeer, trok naar een
ongekenden groei en bloei; het bevolkingscijfer ging met
sprongen omhoog, nijverheid en handel ontplooiden zich,
de eene nieuwe stad of stadswijk volgde op de andere,
Scheveningen trok landgenoot en vreemdeling in nooit
gedroomde mate: een nieuwe tijd werd geboren met
nieuwe mogelijkheden, het „muffe verleden” leek slechts
een remmende last. Ik wil daarmede niet zeggen, dat de
beoefening van de geschiedenis-wetenschap geen be
langstelling had, wij behoeven maar te denken aan
nog meer, ondanks de aan Tollens of ten Kate herinne
rende dichtregelen, waarmede het bestuurslid Pater Zwart
zijn medeleden aanvuurde:
„Aan 't werk! Schud onvermoeid van