ROND JOHAN J. H. VERHULST
142
x) Potdevin:
Obscura.
een hoornist, genoemd door N. Beets in de Camera
van het publiek er in te houden, vaak werden afgewis
seld, o.a., door een gevecht tusschen een beer en een
stier, een leeuw en een tijger en dergelijke cultureele ver-
tooningen meer.
Doch nu komen we terug op de Diligentiaconcerten,
en we zien, dat er in 1826 een groote verandering plaats
had.
In dat jaar n.l. werd de kapelmeester Salomon Ganz
vervangen door een buitenlandsche kracht, en de naam
van dezen jongen musicus, een Duitscher, was Johann
Heinrich Lübeck. In het verloop der Haagsche Muziek
geschiedenis zal men steeds veel vreemde namen hooren
noemen, n.l. van Duitschers, Franschen en Italianen;
een bewijs, dat ons muziekleven sedert zijn glorietijd-
perk in de 16e eeuw, zóóver was achteruitgegaan, dat
het vooralsnog niet op eigen beenen kon staan, en zijn
leiders uit het buitenland moest halen. Verderop zult
gij namen lezen als: Dunkler, Kufferath, Potdevin1),
Willms, Heinze, Botchorschek, Röntgen.
Lübeck was in 1798 te Alpen bij Wezel geboren en
werd opgeleid in de school van Spohr tot een uitstekend
violist. Hij was op 20-jarigen leeftijd al kapelmeester
te Berlijn, daarna in 1822 Operakapelmeester te Memel,
te Königsberg en Stettin.
Doordat zijn naam als musicus langzamerhand ook
tot ons land doorgedrongen was, werd hij aangezocht
te Amsterdam. Hij werd daar concertdirecteur en mu-
ziekleeraar en zoo kwam hij eindelijk naar Den Haag
afzakken als leider van de Diligentiaconcerten; en bij
de stichting van de Koninklijke Muziekschool in den