ROND JOHAN J. H. VERHULST 144 ook tegen alle zucht zich zelf op den voorgrond te stellen, daar waar het gelden kon persoonlijk schitteren”. Zijn composities zijn, als die van vele Hollanders uit dien tijd, vergeten. Ze hebben den tand des tijds niet kunnen weerstaan. Het waren werken van een man, die zijn vormen kende, de harmonieleer, het contrapunt en de instrumentatieleer enz.; maar de levende geest van het genie schijnt er niet in gezeten te hebben. Het waren eer gewrochten van dat soort toonkunstenaars, die anderen kunnen leeren en zoo mogelijk hun scheppingstalent helpen ontwikkelen, zonder zelf iets groots te kunnen voortbrengen. De leermeesters van Beethoven, uitge zonderd Salieri, zijn niet van ander kaliber geweest. Ik wil niet bij de Diligentiaconcerten van vóór 1830 stilstaan, doch slechts vermelden, dat ik programma’s gelezen heb uit dien tijd, in de Muziekhistorische afdeeling van het Gemeentemuseum (coll. Scheurleer) en gezien, dat het onooglijke stukjes papier waren, met alleen de muziek nummers er op vermeld, vol spelfouten. Geen vermelding zelfs van den naam des orkestdirecteurs, noch van het aanvangsuur. In het voorbijgaan moet ik nog even vermelden het oprichten van de Hofkapel in 1828, door Koning Willem I, onder leiding van Lübeck, iets dat van groot belang was voor het Haagsche muziekleven. Er kwam al wat meer leven en gang in. In die jaren viel ook de overname van de exploitatie van den schouwburg door de Gemeente. Het gebouw was, zooals men weet, oorspronkelijk het paleis geweest van Carel Christiaan van Nassau-Weil- burg, en er is slechts één vleugel van voltooid. In 1795 diende het als kazerne, om in 1805 tot schouwburg ver bouwd te worden; van 1840 tot 1848 was het eigendom van Willem den Tweeden, en sedertdien behoort het weer aan de stad. Het moet ons, wanneer we dit oude

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 161