ROND JOHAN J. H. VERHULST 163 de Hofmuziek werd van duizend gul- hooren, zat Verhuist, zijn zakdoek voor den mond, als een kind te snikken. Hij was geheel overweldigd; de menschen rond hem bestonden voor hem niet meer. Hij was in een andere wereld. Dat was Verhuist, een groot kind, een teer gevoelsmensch. Het eenige, dat sommigen op hem hadden aan te merken, was, dat hij geen man van de wereld was; zij bedoelden misschien geen salonheld, niet salonfahig. Tegenwoordig zouden ze zeggen: ,,een beetje burger lijk”. Hij kon bij sommige gelegenheden nog al eens ruig uit den hoek komen. In de jaren 1838 tot 1842 bezocht hij de voornaamste steden van Duitschland, doch keerde steeds weer te Leipzig terug, waar hij als directeur der Euterpeconcer- ten een goed bestaan had. In 1842 bracht hij weer een bezoek aan Den Haag en gaf er een concert van eigen werken in de Gothische zaal. Bij die gelegenheid werd hij door den Koning tot ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd. En de vorst gaf hem den vleienden raad, in ons land te blijven. Toen schreef hij naar Leip zig om zijn ontslag en men besloot daar zijn betrekking nog een jaar lang voor hem open te houden. Doch toen hij kort daarna tot directeur van benoemd, met een jaarlijksch inkomen den, werd zijn ontslag definitief. Van nu af componeerde hij een groot aantal werken, dat in de honderd liep, meest zang- en koorwerken, op Hollandsche teksten, o.a. van Heye en Broekhuizen. In 1845 maakte hij een groote reis naar Italië, waar van hij in 1846 terugkeerde. De dood van Willen den Tweeden was voor Ver huist een groote ramp, althans dit werd door hem zoo beschouwd. Echter heeft de uitkomst bewezen, dat ware verdienste en talent het ook zonder bescherming kun-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 182