ROND JOHAN J. H. VERHULST
164
nen stellen. Het heeft Verhuist nooit aan erkenning
ontbroken. Spoedig daarna werd hij directeur van Toon
kunst, afd. Rotterdam. Steeds meer kwam men nu tot de
overtuiging, dat de leiding van het muzikale leven het
best aan hem toevertrouwd was. Zoo werd hij in 1860
met de leiding van de Diligentiaconcerten belast, in 1864
directeur der concerten van Toonkunst te Amsterdam
en van Felix Meritis. En al die betrekkingen vervulde
hij tegelijkertijd.
Later is Verhuist hoofdzakelijk als schepper van
Feestcantaten opgetreden. In 1853 bij de Rembrandt-
feesten, vervolgens bij de Schillerfeesten, bij gelegen
heid der onthulling van het standbeeld van Tollens; de
Vondelfeesten en bij de Piusfeesten. Voor het overige
componeerde hij kerkmuziek.
Doch dit zijn slechts dorre feiten, die iets, maar lang
niet alles zeggen. Wat is de beteekenis geweest van een
persoonlijkheid als Verhuist; de waarde van zijn compo
sities? Deze werken, door Schumann niet ongunstig
beoordeeld, droegen echter sterk het stempel van den
tijd, waarin ze ontstonden; epigonenwerk, keurig in den
vorm en in al wat men van een degelijk harmonist kan
verlangen. Ze stonden sterk onder den invloed van
Mendelssohn, wiens leerling hij was. Ze worden heden
ten dage niet meer uitgevoerd. Zelfs zijn kerkmuziek
niet meer, die te wereldsch was. Eenmaal slechts ben
ik in de gelegenheid geweest een grooter werk van hem
te hooren uitvoeren. Dat was een twintig jaar geleden,
op een concert van Cecilia onder Henri Völlmar en ik
moet bekennen, dat het werk mij zeer verbleekt en ver
ouderd leek. Het werk van Verhuist blijkt, achteraf
bezien, iets te missen, iets dat van alle tijden is.
Resten nog die feestcantaten, gelegenheidsstukken, op
bestelling geschreven; ’t zijn wapperende doeken, ter