ROND JOHAN J. H. VERHULST 165 gelegenheid van algemeenen geestdrift uitgehangen; het zijn eerebogen, die effect maken op de dagen, dat vor stelijke personen, omstuwd door duizenden, hun triomf tocht houden; op den duur echter kunnen zij geen be wondering meer wekken. Na het feest kijkt niemand er meer naar. Indien men zoo'n feestgewrocht enkele jaren zou laten staan, het zou weldra verregenen en ver waaien tot lappen en vodden en het ruwhouten onder- gestel zou er als een onschoon geraamte door heen komen grijnzen. Doch, men is dan ook wijzer en men laat al die pralerige eerbewijzen niet langer staan dan voor het doel dienstig is; of het moeten er van dat soort zijn als de boog van Titus, de Porta Nigra, of, laat het dan zijn een Are de Triomphe. Wat dergelijke gelegenheidsstukken betreft, kunnen we hier even stilstaan bij Verhulsts tijdgenoot, den Vlaming Peter Benoit, met zijn Rubens-cantate en de Leie. Maar deze, eveneens zeer pompeuze constructies, bleken, ofschoon ook wel zeer door den tand des tijds geschonden, toch een taaier gestel te bezitten. Een feit is, dat ze nog jaarlijks worden uitgevoerd en ze maken met hun meer dan grootschen opzet een haast verbluf- fenden indruk. De wijs: „Dan zal de Beijaard spelen”, wordt door duizenden zangers en instrumenten, daarbij met de machtige medewerking van de torenklokken, uitgejubeld door Antwerpens straten en pleinen. Wat men bij het aanhooren daarvan ondergaat, is in ieder geval, evenals bij Tschaikowsky’s Ouverture 1812, iets heel ongewoons, al is dit dan nog niet bepaald een kunstemotie. Dit alles doet echter niets af aan het feit, dat Ver huist voor Nederland een muziekhistorische figuur is. En dat heeft hij, behalve aan zijn groot leiderschap, te danken aan zijn karaktereigenschappen en aan het feit

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 184