ROND JOHAN J. H. VERHULST
169
en roem hem, omdat hij iemand is, die blijkbaar zonder
kunstenaarsgenie, het zoover heeft weten te brengen,
dat honderd jaar na zijn dood de would-be aristocratie
der muzikale wereld zich nog zoodanig door zijn
schoone vormen laat meesleepen, dat ze wezenlijk de
gedachtenloosheid over het hoofd ziet. Bach is groot,
maar niet geniaal; hij heeft een meesterschap over den
vorm, dat nog niet overtroffen is, maar hij heeft geen
kunstenaarsziel: hij heeft alleen gezien, niet gevoeld,
wat hij schreef”.
Dit fraais is te lezen in Spectator VIII (1848), pag.
206. Van Dokkum aan wiens „Honderd jaar Muziek
leven in Nederland” ik dit ontleen, verwijst nog naar
een merkwaardig oordeel van J. B. van Bree in Neder-
landsche Kunstspiegel III (1847), pag. 85.
De hang naar het romantische schijnt sommige gees
ten nogal parten gespeeld te hebben. Zelfs Verhuist
blijkt zich daardoor wel eens aan vergrijpen bezondigd
te hebben, nl. in een eigengerechtigde bewerking aan
gebracht op een plaats in Handel’s Israël in Egypte,
voor het Muziekfeest te Rotterdam.
In 1843 wordt tot secretaris van Toonkunst benoemd
de medicus-dichter Dr J. P. Heye. Met dezen ijveraar
voor de goede zaak ging de Maatschappij een nieuwen
bloei tegemoet. Hij blijkt in zijn functie een geestdriftig
en idealistisch man geweest te zijn, die ondanks tegen
spoed en schadeposten in de provinciale afdeelingen van
Toonkunst, zijn wil wist door te drijven, en daarvoor
werd hij wel eens schertsend de dictator van Toonkunst
genoemd. Het is een eigenaardig verschijnsel, dat deze
man, wiens toespraken en artikelen in het orgaan der
Maatschappij, het Album genaamd, steeds in een zeer
hoogdravenden stijl gevat waren, tegelijkertijd zoo’n
kundig practisch zakenman kon wezen. Met Vermeulen,