r ROND JOHAN J. H. VERHULST 171 het Toon van Benvenuto Cellini en I promessi Sposi. Hij was toen secretaris van de Haagsche afdeeling Toonkunst, en ook was hij lid van de Gids-redaotie. In De Gids dan schreef hij een artikel tegen Heye, en onderteekende met het pseudoniem Mr, Pieter Uttenhage. Daarin viel hij het beleid en de Wet aan van Heye en trachtte die be spottelijk te maken in dier voege: „Ze (dat is de Maat schappij begon, waar ze eindigen moest, ze zette zich reeds terstond aan het componeeren, aan 't onderwijzen, aan ’t uitgeven, nog eer er een volk was, dat die com positie waardeerde, dat onderwijs verlangde, die uitgave gebruiken wilde, en wat wel 't meest beteekende, nog eer er dus een volk was, dat wilde betalen.” Het gold hier natuurlijk het systeem van kunst van dien tijd om door uitschrijven van prijsvragen de ambitie tot componeeren op te wekken, teneinde daar door een nationale school op te roepen: het was ook gericht tegen het bestuur in de Hoofdstad, dat zoo’n beetje de „baas” was: een aloude veete, tusschen Hof stad en Hoofdstad, waar Heye den scepter voerde, het was tevens het luchtgeven aan grieven over het uitgeven van boeken over muziek en muziekwerken door het hoofdbestuur, dat uiteraard veel geld uit de kas verslond. In dit verband moet onder meer vermeld worden de verzameling en uitgave van de beste werken uit de Oud Nederlandsche school tusschen 1540 en 1580 door een zekeren Franz Commer, een Duitscher, die een voor name rol in het Nederlandsche muziekleven van dien tijd heeft vervuld. Hij was een Berlijnsch muziekgeleerde, in 1842 tot correspondeerend lid van Toonkunst be noemd. Hij schreef aan de Maatschappij het volgende: „Es ist in der letzten Zeit mein angelegenster Bestreben gewesen, die fühlbare Lücke, welche sich bei Kiesewetter (eveneens een muziekgeleerde en bewerker der Neder-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 190