ROND JOHAN J. H. VERHULST 178 De Staf, dat was ook de alpha en de omega der muziek van den kleinen man, die den geheelen winter nagenoeg geen instrumentale muziek hoorde. Geld om naar de Diligentiaconcerten te gaan had hij niet, en al had hij het gehad, welk burgermannetje, ja, zelfs, welk ver mogend industrieel zou het in zijn dollen kop gehaald hebben, zich te laten voorhangen als candidaat lid van de deftige Diligentiaconcerten? Je had het net zoo goed in je niet aristocratisch of niet officiershoofd kunnen halen lid van De Witte Sociteit te willen worden. En een arm tweede luitenantje, ja, weliswaar kon hij lid worden van deze concertinstelling, maar in dat geval, achter in de zaal, staanplaats of boven op den achter grond s’il vous plait! En dit was nóg zoo in het begin van deze eeuw, toen Mengelberg dirigeerde en de eerste jaren van Viotta. Alleen de generale repetities, Woens dagsmiddags, waren tegen betaling ook voor den kleinen man toegankelijk. Des te gretiger daarentegen werd door dezen gebruik gemaakt van de hoogere rangen in den Franschen Schouwburg, waar ze luidruchtig protesteerden als we gens tijdsgebrek soms een entr’acte in Carmen of Mignon werd weggelaten; waar ze hun favorieten op instrumentaal gebied, Jan Hemmes, den trompetist Frochard, den clarinettist Becht in al hun glorie konden hooren; ja, dat Fransche Operawereldje was een wereld op zich zelf. De bezoekers van den engelenbak leefden mee met al het wel en wee van hun geadoreerde zangers en spelers uit het orkest. Ze wisten heel hun hebben en houden, hun amours en zegepralen soms nog beter dan zijzelf, ze bespraken ze in gezellige bijeenkomsten, fan taseerden er nog wat bij en zoo kwamen fabels in omloop van zulk een taai leven, dat ze tot aan het begin van deze eeuw nog voortleefden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 198