ROND JOHAN J. H. VERHULST 189 1) Zie: De drie dwazen, door J. Weyand. Uitgegeven 1937 bij W. L. en J. Brusse N.V. hooren noemen; het was die van een wonderkind. Wan neer men het gemeentemuseum bezoekt, moet men eens letten op een schilderij in de instrumentenzaal. Daar ziet men het door Artz in olieverf geschilderd portret van een charmanten jongeman, met een ietwat hooghartig voor komen, een Tzigaanachtigen artistenkop uit de roman tische periode, zijn naam luidt: Jan de Graan. Het is heel teekenend voor de algemeenheid van dien echt Holland- schen voornaam, dat juist de vier groote vioolvirtuozen, die onze natie schitterend vertegenwoordigd hebben in het buitenland, Jan moesten heeten; namelijk: Jan de Graan1), Jan Gesterkamp, Jan Smit en Jan Dahmen. Daar evenwel de laatste twee tot deze eeuw behooren en nog steeds hooggeëerd zijn in het buitenland zal ik mij bepalen tot de eerste twee. Jan de Graan. Hij was een kind uit het volk, zoon van een kroegbaas te Am sterdam. Maar dit kroegbaas was, hoewel een bizar type, lang niet ongevoelig en ook niet dom en verre van onmuzikaal. Hij bemerkte tenminste al heel ras, dat zijn vierjarig zoontje een zeer muziekbegaafd kind was, en hij zon dan ook op middelen om niettegenstaande zijn bekrompen armoedigen toestand dit kinderlijk talent te doen ontwikkelen. Nu werd in die dagen zijn kroegje vaak bezocht door een zeer respectabel violist van den Parkschouwburg, een onverbeterlijken dronkenlap, die aardig bij hem in het krijt stond. En de Graan senior kreeg een idee; hij verzocht hem zijn zoon, in ruil voor de schulden, die hij nog bij hem had, wat vioollessen te geven. De overeenkomst was gauw gesloten, en het kind zag zich aldra met een kwartviooltje in de hand de aan wijzingen opvolgen van het nogal ruige zigeunermuzikan-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 209