ROND JOHAN J. H. VERHULST 205 Verhuist jegens Wagner aan te wakkeren. Dit moeten wij, die niet zoo dicht bij de brandende kwestie van die dagen gestaan hebben als Diepenbrock, op zijn gezag aannemen. Rest nog de vraag: Berlioz en Liszt. Zeker, Verhuist heeft met het van de onsterfelijke meesters Mendelssohn en Schumann geleerde tegelijk hun anti pathieën en wantrouwen naar binnen gekregen, en ze zijn bij den steeds ouder wordenden leerling zelfs tot versteening overgegaan; alleen begrijp ik niet hoe hier mee tezaam kan rijmen het feit, dat Verhuist kennis droeg van Schumanns groote bewondering der Sympho- nie Fantaistique van Berlioz, waarvan Verhuist toch zeker de uitgebreide analyse van Schumanns hand, in Die Neue Musikzeitung onder de oogen moet zijn ge komen. Nu, er zijn grootere geesten geweest, die het met Wagners muze niet te best konden vinden. Tschaikow- sky noemt hem weliswaar een oceaan van muziek, maar slaakt een zucht van verlichting, als hij na een der Ring-avonden de zaal kan verlaten. En Nietzche? En Tolstoi? in zijn Wat is Kunst? Ik heb eens een be kend musicus, in het begin dezer eeuw nog, hooren zeg gen: Wagner is als een giftige plant, die alles doodt, wat in haar nabijheid groeit”. Het kwam door bovengenoemde weigering jegens het bestuur van Diligentia tot uitersten. Verhuist werd een ultimatum gesteld en toen hij ook hierna meende op zijn standpunt te moeten blijven staan, besloot men tot an dere maatregelen; de toen nog jonge Richard Hol werd uitgenoodigd om per seizoen op twee der Diligentia- concerten moderne werken te komen dirigeeren, hetgeen door Hol werd aangenomen. De uitlating van den ouden toonkunstenaar naar aan leiding van dit besluit was karakteristiek Verhulstachtig.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 226