ROND JOHAN J. H. VERHULST
211
periodieke zieken en zenuwachtigen; maar ook weg met
de tafeltjes in de zaal en de consumpties. Precies te acht
uur drukte de dirigent op een electrisch knopje en dan slo
ten zich alle deuren, niemand mocht meer de zaal binnen
onder de uitvoering. Hier, in de Haagsche orkestwereld,
had men al gehoord van deze nieuwe dingen, maar men
waande zich nog veilig in zijn oude sleur en routine. De
oude Haagsche muzikanten zaten allen nog behaaglijk
en veiligjes op hun plaatsen aan de solopartijen en nie
mand onder het publiek merkte, dat de tijd hier stilge-
gestaan had. Wat zouden ze ook vreezen van een man,
die als violist van de vroegere Diligentiaconcerten in hun
rijen mee had gespeeld? Totdat op een boozen dag
velen de schrik om het hart sloeg. Kes zou naar Den
Haag komen om een concert te dirigeeren. Daar had je
het! Maar ach, men had al zoo vaak voor heete vuren
gestaan; en Dunkler was ook niet mis geweest in zijn
tijd, en Verhuist en van der Linden! Maar nu was
het de traditie geworden, dat de heeren van de eerste
partijen, zooals de le fluit, de le fagot, nooit op de eerste
repetitie kwamen, alleen op de „generale” kwamen ze
maar eens even kijken. Willem Kes evenwel was daar
niet mee content. Hij gaf openlijk en op zeer sarcastische
wijs zijn misnoegen te kennen, ook de anderen kregen
nogal aanmerkingen. Daarbij werd toen tot overmaat van
ramp de „lage stemming” ingevoerd (le diapason nor
mal) aan welke noviteit de oude Haagsche musici niet
wenschten mee te doen, waardoor ware kakaphonieën
ontstonden.
Toen nu de wegblijvers op de generale repetie kwamen
opdagen, zagen ze allen hun plaatsen ingenomen door
leden van het Amsterdamsche Orkest. Dit overtrof alles,
wat de Haagsche heeren musici ooit aan affronten had
den moeten slikken. Het slechte nieuws verbreidde zich