ROND JOHAN J. H. VERHULST 213 het Residentie-Orkest en het Concertgebouworkest werd beslist in het voordeel van ons Haagsch Orkest, de réhabilitatie van de Haagsche musici; maar de Am sterdammers hadden nu eenmaal vasten voet bij ons gekregen en hun aanhang bleef hen trouw bezoeken op de vanouds bekende abonnementsconcerten”, des Zater dagsavonds om de veertien dagen, in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Na Verhuist is er een geheel nieuwe muziekcultus gekomen in onze stad. De nieuwere buitenlandsche en ook Nederlandsche componisten vroegen en verkregen de aandacht. En alles, waartegen zoo gefulmineerd is geworden, Wagner, Berlioz en hun epigonen, stond nu stralend aan den hemel der toonkunst; maar ook wat groot en verheven was onder de klassieken bleek vast te zetelen. Hier in Nederland was ook gekomen de tijd van den Wagner-epigoon Alphons Diepenbrock, met zijn thans nog overal uitgevoerd Te Deum; Julius Röntgen ontdekt opnieuw het Oud-Nederlandsche lied en zijn danswijze, en bewerkt ze voor orkest. Het lied Heer Halewijn onder andere, uit de twaalfde eeuw, kun nen we hooren in zijn suite „Oud Holland”. Bernard Zweers schrijft zijn symphonie „Aan mijn Vaderland”. Daniel de Lange, de directeur van Toonkunst en van het Amsterdamsch Conservatorium, dirigeert tot zelfs te Weenen met grooten bijval zijn Madrigaal-Vereeniging. Godfried Mann, die tot veler verbazing destijds niet de directeur-kapelmeester werd van de Koninklijke Mili taire Kapel, wordt een gevierd componist, wiens werken nog vaak op de programma’s der zangvereenigingen verschijnen. Richard Hol, Heinze en Philip Loots, de góden der zangvereenigingen en zangwedstrijden, schrij ven koren op teksten van Heye, de Génestet. Aan weinigen zal het bekend wezen, dat Richard Hol

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 234