ROND JOHAN J. H. VERHULST
214
in zijn jonge jaren een romance geschreven heeft naar
aanleiding van Multatuli’s Saïdjah en Adinda. Douwes
Dekker maakt daar nog melding van in een zijner brie
ven, aan zijn vrouw gericht.
De Hoogduitsche Opera te Rotterdam speelt nu bijna
avond aan avond Wagner-opera’s, zonder een cent
auteursrecht te betalen. Misère en faillieten van de
tallooze Nederlandsche Opera’s onder v. d. Linden. En
de oude musici van toen, wat deden ze? Enkelen bleven
nog wat voortwerken, wat lessen geven, maar ook velen
hadden zich teruggetrokken uit het muziekleven en
zaten op de lange winteravonden te schimpen op den
nieuwen tijd, en te verhalen van den glorietijd van den
„grooten Verhuist”, toen alles nog zoo mooi, goed en
romantisch was.
De eeuw snelt ten eindeEn wat is er gebleven
van al dat gezwoeg en gestreef, van strijd en tegen
strijd? Veel van wat toen groot was is nu al weer
verouderd. Aan composities uit de vorige eeuw, ik heb
het reeds gezegd, leven alleen nog voort enkele liedjes,
o.a. dat van de Zilveren Vloot, het Wien Neêrlandsch
Bloed, enkele stukken van Diepenbrock, en bovendien
nog verscheidene liedjes van Catharina v. Rennes, doch
deze componisten, evenals Joh. Wagenaar, Röntgen en
v. Anrooy, behooren eigenlijk niet meer tot de vorige,
maar tot deze eeuw.
Voor de rest ligt alles te sluimeren den slaap, waarna
geen ontwaken meer is. Maar wat wel voortleeft dat is
de vrucht van het heerlijk idealisme, van het onvermoeid
streven op reproduceerend gebied; die vrucht is het
bloeiende concertleven hier ter stede, waarvan zij,
Lübeck, Verhuist, Nicolaï en Vermeulen de grondleg
gers zijn geweest. Wanneer deze uitmuntende toon
kunstenaars er hun groote persoonlijkheid niet voor