I EEN WOORD TOT DE LEDEN 17 de De tweede combinatie van een Jaarboek gewijd aan leden van een geheel geslacht en een tentoonstelling was het Huygens-Jaarboek van 1897 en de Tentoonstelling in het Gemeentemuseum, waarmede Constantijn, zijn voor- en nageslacht werden geëerd in het jaar, dat na de geboorte van den Haagschen dichter 300 jaren waren voorbijgegaan. Naast tentoonstellingen en geschriften komen dan de lezingen, welke in een bijna onafzienbare reeks aan be langrijke figuren zijn gewijd, die uit den aard der zaak als Haagsche figuren worden gekenmerkt. Ik zeg dat met voordacht zoo, omdat dit mij gelegen heid geeft als speciaal karakteristiek voor onze Haag sche Historische Vereeniging aan te wijzen, dat in een aantal van deze lezingen, die ik mij herinner, kon wor den aangetoond hoezeer ook de groote Nederlandsche figuren door hun verblijf in de Haagsche sfeer iets zeer bijzonders en eigens aan hun wezen hebben toegevoegd en hoe zij naast de algemeene beteekenis, welke zij voor onze vaderlandsche samenleving hebben, zij er ook een speciale hebben voor ons plaatselijk leven. Laat ik als voorbeeld alleen maar herinneren aan een voordracht in dit voorjaar gehouden en die wij dus nog levendig in gedachten hebben, waarin Dr. Stuiveling erin slaagde ons nader tot Carel Vosmaer te brengen, wiens bijzon dere positie als Nederlandsch literator door de eigen aardige gegevens van zijn Hagenaar-zijn op eendeels sublimeerende, anderzijds beperkende wijze werd be paald. Ik keer hiermede als vanzelf weder eenigszins tot mijn uitgangspunt terug, waarin ik stelde, hoezeer het de taak is der plaatselijke Historische Vereeniging om als het „Historisch geweten” van de stad de aandacht te vragen voor het eerbied-waardige in het verleden; niet als een 2

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 26