EEN WOORD TOT DE LEDEN 18 4 4 l toevallig verschijnsel, maar als een vergroeidheid met het wezen van onze stedelijke gemeenschap. En dat brengt mij dan tot het tweede punt mijner overdenking: onze houding tegenover het Nieuwe. Immers, voor den historicus bestaat geen toevallig verschijnsel en moet een zóó ingewikkeld en levendig organisme als een groeiende stad zijn stempel wel drukken op alles wat zich binnen zijn kring als verschijnsel voordoet. Maar daarom mag de historicus, en evenzeer de Histo rische Vereeniging, zich niet beperken tot het eerbied waardige in het verleden. Zij ziet het verleden oprukken tot gisteren en zij weet, dat de bewegingen en stroomin- gen van gisteren, hare krachten doen gevoelen in het heden en dat door dit heden mede wordt bepaald, welke vormen zij morgen zullen aannemen. En zoo kan de Historische Vereeniging niet volstaan met het richten van haar blikken naar hetgeen achter ons ligt of zich bepalen tot het eerbied-vragen of belang stelling en liefde wekken voor het verleden. Zij moet wel degelijk oog hebben voor het heden en medewerken aan de vorming van het morgen komende. Onder deze mits, deze onmisbare voorwaarde, dat zij het doet van haar historisch standpunt uit: critisch en met de traditie van het verleden voor oogen. Zóó zagen wij die Haghe in de afgeloopen 50 jaren herhaaldelijk deelnemen in hetgeen den Haag van heden raakte of roerde. Het nam zeer actief deel aan de feesten die den Haag bereidde aan de leden van ons Vorstenhuis en het deelde in hun rouw. Het richtte zich ook herhaaldelijk, hetzij met anderen, hetzij alleen tot het Gemeentebestuur of tot de burgerij om belangstelling te vragen voor haar inzicht in het algemeen belang, betrokken bijvoorbeeld bij het wezen van het snelverkeer door het Haagsche Bosch, of bij het ongerept laten van Zorgvliet, bij het

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 27