EEN WOORD TOT DE LEDEN 20 toegemeten en voor de praktijk van haar dagelijksch leven is zij met hetgeen ik aangaf ook wel geschetst. Niettemin zou ik aan dit alles toch nog iets willen toevoegen, dat bovendien in tijden als die, welke wij thans beleven, nog een bijzonderen klank krijgen kan. Dat is de beteekenis, welke het werk eener Vereeniging, die de beoefening der plaatselijke historie in haar pro gramma schrijft, hebben kan om de ingeboren drift van elk volk tot zelfbehoud te veredelen, dat wat wij kunnen aanduiden ,,als nationaal besef”. Daarbij behoort, wil dit nationaal besef zich hoeden te vervallen tot dat poover chauvinisme, die tot het uiter ste gedreven zelfverheerlijking, welke tot star conser vatisme en de meest noodlottige reactie voeren kan, daarbij behoort in de eerste plaats de veredeling van een tweede gevoel, dat evenzeer den primitieven mensch reeds eigen is, dat der saamhoorigheid, tot den hoogeren vorm, dien wij noemen „gemeenschapszin”. Het samenwonen van eeuwen, het ondergaan van ge lijke invloeden van allerlei aard, het hebben van, in som mige opzichten gelijksoortige belangen, het hebben van dezelfde historie en daardoor dezelfde traditie, al die dingen geven aan elke bepaalde natie een type, dat in gewestelijke en plaatselijke variaties dikwijls nog sterker tot uiting komt. Juist in dezen tijd nu van alle kanten invloeden in andere richting werken, moeten wij vasthouden aan dat eigene en typische, dat ons van andere volken onder scheidt en aan de traditie die ons, als leden van één volk samenbindt, welke tegenstellingen afkomstverschil en klasseverschil ook geschapen mogen hebben. Onze ligging in Europa, onze noodzakelijke aanraking met andere volken, onze gemakkelijke verspreiding over de geheele wereld, maken alle het juist voor ons volk

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1940 | | pagina 29