EEN WOORD TOT DE LEDEN
24
de beste vertegenwoordigers
onzen stam. De
van
be-
Die kunstenaar en wij behooren bij elkaar; wij zouden de
elementen niet kunnen noemen of omschrijven, maar onze
intuïtie bedriegt ons niet. En zouden het de minste ge
voelens zijn, die, waardoor wij ons een oogenblik ver
bonden achten met een schilder of een beeldhouwer, een
andermaal met een dichter of een geleerde? Dit nationaal
besef heft zichzelf op aan
van ons ras en de edelste producten van
mogelijkheid daartoe openen voor een groot deel
ons volk, dat is een cultuurbelang zooals het is een
lang van nationaal zelfbehoud.
Men mag in deze niet optimistisch wezen: Er is een
achterstand als bijna nergens, en het gros der opgroeien
de jongelingschap, dat ons beter inlichten kan over voet
ballers, automerken of sigaretten-voortreffelijkheid, dan
over de voortbrengselen onzer hedendaagsche literatuur
of beeldende kunst om van de klassieke maar te
zwijgen, komt ons niet bepaald tegemoet. Maar pessi
misme is toch ook niet noodig. Vooral niet als wij wat
verder de maatschappij inzien. Ons onderwijs in de
natuurlijke historie heeft naar de leiding van mannen
als Heimans en Thijsse geluisterd en het heeft in eenige
tientallen jaren een zóó belangrijke verbetering gebracht
in de houding tegenover de natuur en de bronnen van
schoonheid en genot, welke zij ons opent, dat ik er niet
aan twijfel of het jongere geslacht zal de steeds zich
hernieuwende vreugde over de typische schoonheid van
ons land ten volle leeren kennen. De krachtige jeugd
beweging, vooral die onder de arbeidersjeugd, zal daarin
een belangrijk deel hebben. En langs de jeugd (niet in
de eerste plaats langs de school, naar mijn meeningligt
ook de weg voor hen, die ons volk, rijken en armen,
weer nader willen brengen tot de eigen cultuur-elementen,
waarop het grootendeels het gezicht helaas verloren heeft.