De daar plunderende Hoeken trokken bij de nadering
van de Delftenaars terug tot dicht bij Overschie.
Nadat zij hier hun heele macht verzameld hadden,
gingen de Hoeken de Delftsche poorters tegemoet.
”ende men vocht aan wedersyden seer swaar-
lucken, tot dat den soon van den ballyou werde dood
geslagen, soo begonsten de Delffvenaars te verflaeuwen
ende togen alle op de vlucht.
In desen slach, die wel 3 uyren langh hadde geduyrt,
wierden wel meer als 150 van de beste borgeren van
Delft gevangen”.
„Den ballyou van Delft vluchten selffs met seer
grooten peryckel van gevangen te werden op een hoogh
stuck lants, gelegen op de Poldervaert bij het huys te
Polderburgh int riet ende kreech van den boer, die by
dat huys woonde, boerekleederen, die hy aantoogh, ende
is het alsoo in der nacht ontcomen by den doncker”.
Na hun overwinning achtervolgden de Hoeken hun
tegenstanders, waarbij zij het dorp de Ketel platbrand
den. Weldra verschenen zij voor Delft, waar zij in alle
huizen, die buiten de stad aan de Schie en aan de singels
stonden, den rooden haan staken.
Na dit wanbedrijf trokken de zegevierende Hoeken
van dorp tot dorp in Delfland verder. Ieder dorp werd
gebrandschat en, zoo er niet vlug genoeg betaald werd,
aan de vlammen prijsgegeven.
Na Voorburg en Rijswijk, „die het al mede moesten
becopen”, scheen nu Den Haag aan de beurt.
Maar „die van den Hage seer besorght sijnde voor
plunderen ende branden, sonden eenyge van hare pryn-
sepale heeren”.
Als deze aanzienlijke Hagenaars vinden we genoemd:
Jan van Wiskerke, Gerrit van Abbenbroek, Willem van
Zwieten, Jan van Andel en Lievijn van Kats.
DE BRANDSCHATTING VAN DEN HAAG
33
3