P. A. Meilink, Archieven van de Staten van Holland vóór
1572; 1929. Hierin: Quohieren van den lOden penning van 1543,
1544, 1553, 1556, 1561, 1564, invent, nrs. 144—1533.
Den Haag en Haagambacht zijn in dezen inventaris, naar ik be
vond, met de volgende nummers vertegenwoordigd:
een onderzoek aangaande landbezit in den ban van Was
senaar op de grens van Haagambacht heb ik niet na
gelaten ook de kohieren van Den Haag en Haagambacht
te raadplegen. Hoe groot was mijn verrassing, toen het
mij daarbij bleek, dat deze kohieren niet alleen de kloof
tusschen de hofboeken van 1512 en 1561 hielpen over
bruggen, maar dat in het bijzonder de kohieren van 1561
in belangrijkheid ver uitgaan boven het hofboek van
hetzelfde jaar. Nu hebben in de laatste jaren, voor en na
het in druk verschijnen der hofboeken, verscheidene
bijdragen in dit Jaarboek hun stof in meerdere of min
dere mate aan den inhoud der hofboeken ontleend, zon
der ook maar het minste gewag te maken van de kohie
ren. Deze verwaarloozing van een bron, die overvloeit
van waardevolle gegevens aangaande het bezit van on
roerend goed, huizen en landerijen voor het gebied van
Den Haag en Haagambacht omstreeks het midden van
de 16de eeuw legt mij, meen ik, den plicht op de aan
dacht op deze kohieren te vestigen.
In den loop van ongeveer 20 jaren, van 1543 tot 1564,
hebben eerst de Keizerlijke, daarna de Koninklijke Maje
steit met accoord der Staten van Holland eenige malen
belastingen geheven op inkomsten uit landerijen en hui
zen en op sommige andere inkomsten. Voor de richtige
heffing daarvan legde men in de verschillende steden en
ambachten van Holland kohieren aan, die meerendeels
bewaard gebleven zijn1). Zoo ook voor Den Haag,
Haagambacht, Eikenduinerambacht, Scheveningen en
Half-Loosduinen. De uit verschillende jaren van die be-
KOHIER VAN DEN TIENDEN PENNING VAN 1561 37