DE HEILIGE GEESTMEESTERS
5
t
le. De sommen van incomste, welke de bewoonsters
van het Hofje moesten betalen, wanneer haar een huisje
ter bewoning werd afgestaan, welk som niet altijd dezelfde
is geweest, maar wisselde naar gelang van tijden en om
standigheden. Bedroeg die som oorspronkelijk 50 ponden,
blijkens de notulen der regentenvergadering van 18 April
1810 was zij toen 100.dus ongeveer het dubbele.
Later is zij weer tot 50.— teruggebracht en beloopt thans
250.— per huisje.
2e. Het zoogenaamde Oortjensgeld, zijnde een deel
van de verpachtingen der gemeene middelen, dat de ge
meente aan de Godshuizen deed toekomen en soms tot
450.per jaar opliep. Dit oude recht werd 27 April
1809 af geschaft.
3e. Het recht dat de Heilige Geestmeesters hadden op
de nalatenschappen der door hen bedeelden, een recht
reeds oorspronkelijk bij resolutie van Schout en Schepe
nen van Den Haag van 30 April 1443 aan hen toegekend,
ten ware de bedeelden kinderen beneden de 15 jaren
nalieten, later bevestigd door de resolutie van de Staten
van Holland en West Friesland d.d. 6 Juni 1733. Bij deze
laatstgenoemde resolutie werd aan de Aalmoezeniers van
het Weeshuis te Amsterdam octrooi verleend om te erven
de goederen van personen bij hen gealimenteerd met be
paling dat de regenten van andere gereformeerde en
protestantsche Godshuizen desverkiezende een dergelijk
octrooi konden verkrijgen.
Van deze toezegging gebruik makende hebben de
meestersregenten van het Heilige Geestarmenhuis te
’s-Gravenhage zich tot die Staten gewend om zulk een
octrooi ten aanzien van de bewoonsters van het hofje te
verkrijgen, daarbij stellende, dat zij vreesden, dat anders
hun recht zou worden betwist, terwijl zij in een ander