1 144DE VERHOUDING VAN HET ERFHUUR BETALENDE 1 I J ‘i erfhuur uitgegeven was, in hoofdzaak met het volledige Haagambacht in omvang en oppervlakte overeenkwam. De graaf - zoo was mijn eenvoudige gedachtengang bezat uit kracht van zijn landsheerlijk recht den eigendom van den grond in Haagambacht, had dien op de wilder nissen, het grafelijk hof met den Hagerhout en eenige brokjes bebouwbaren grond (hofland) na, in den regel in erfhuur uitgegeven en deed nu deze erfhuurlanden in de hofboeken inschrijven. Tot mijn groote verrassing ont dekte ik al heel spoedig, dat deze opvatting geenszins met de werkelijkheid strookte. Een zeer groot deel van Haagambacht, hoewel noch tot de wildernissen, noch tot het hofland, noch tot het Hof en het Bosch behoorende, bleef in de hofboeken onvermeld. Het viel zonder veel moeite, maar toch tegen de verwachting in, vast te stellen, dat nagenoeg het geheele westambacht van Den Haag in de hofboeken ontbrak. De mogelijkheid stond nog open, dat het met het oost- ambacht anders gesteld was en dat hier al het wei- en bouwland zijn plaats in de hofboeken vond buiten de bovengenoemde uitzonderingen en enkele andere per- ceelen, waarvan de hofboeken gewagen als van „vrij” land. Echter ook deze mogelijkheid bleek niet verwezen lijkt te zijn. Na aftrek der boven bedoelde uitzonderingen schoot er in het oostambacht nog tamelijk wat land over, dat niet in de hofboeken onder te brengen was. Ten aan zien van de bezitters daarvan mocht dus blijkbaar worden aangenomen, dat zij geen heerlijk recht van erfhuur of hofpenning aan ’s graven rentmeester betaalden. Raadpleging van de Inleiding tot de hofboeken stelde mij teleur. De verhouding in oppervlakte en de verdere betrekkingen tusschen het gebied in Haagambacht, waar grafelijke erfhuur opgebracht werd, en het overige in cultuur gebrachte of met huizen bezette land bleven daarin

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 164