10
DOMEIN TOT HET GEBIED VAN HAAGAMBACHT 145
het Claas Robbrechtszoons
Jan Ysbrantsz. en waar
Ongetwijfeld zal
der hofboeken dan
die noodig zijn om
onbesproken. Toch lijkt mij de juiste kennis van die be
trekkingen van groot belang in verband met het vraagstuk
van den omvang van het alleroudste Hage-gebied, een
onderwerp, waaraan de schrijver der inleiding, de heer
Pabon, zelf reeds menige bladzijde in het jaarboek „Die
Haghe” gewijd heeft.
men de vraag opperen, of de inhoud
zoo weinig klaar is, dat de gegevens,
de zooeven genoemde betrekking te
belichten, niet voor het grijpen zouden liggen voor een
ieder, die de hofboeken als studieobject ter hand neemt,
zoodat om die reden voorlichting aangaande dit punt in
de inleiding overbodig te achten ware. Laat ik hem die
zoo mocht vragen, uit den droom helpen door hem op mijn
beurt niet een enkele vraag, maar een geheel stel vraag
punten voor te leggen, die als vanzelf misschien reeds bij
de lezing, maar onvermijdelijk bij een nadere bestudeering
van de hofboeken oprijzen.
Wat verstond men onder de hoeve en waar was ze
gelegen?
Waar precies heeft men
land te zoeken?
Welke weteringen zijn het, die de grenzen van be
paalde afdeelingen helpen vormen en die meestal niet
anders worden aangeduid dan als „wateringen" zonder
meer?
Welke landerijen behoorden er tot het nieuwe land,
dat heer Mathijs uitgaf en wat zijn de landen, die vrouw
Jacoba uitgaf?
Wat is de juiste omvang en begrenzing van den uit
gedolven veengrond, dien Philips de Goede omstreeks
1460 tegen erfhuur vrij liet?
Hoe groot is het leenland van
lag het precies?