146DE VERHOUDING VAN HET ERFHUUR BETALENDE
Welke landerijen zijn begrepen onder den naam Ten-
denhout?
Waar lagen de hoflanden?
Welke landerijen zijn het, die de hofboeken als in het
Noordveen gelegen beschrijft?
Hoe ver west- en noordwaarts reikten de landen, die
de hofboeken voor de Mient ten noorden van den heerweg
vermelden?
En hoever naar het zuiden strekte zich de Mient ten
zuiden van dien weg uit?
Dit alles zijn vragen (minder belangrijke heb ik achter
wege gelaten), die om beantwoording roepen alvorens de
verhouding van met grafelijke erfhuur bezwaard domein
tot de rest van het ambachtsgebied voor eenigszins nauw
keurige bepaling vatbaar is. Het is nu bij pogingen,
die ik in het werk gesteld heb om een antwoord op deze
vragen te vinden, mijn ervaring geweest, dat werkelijk
de hofboeken meestal zoo vaag zijn, zoo karig de nood
zakelijk vereischte toelichtingen verschaffen, dat men bij
elk van die vragen, bij de een in meerdere mate dan bij
de andere, de hulp van ander, soms veel ander bronnen
materiaal noodig heeft om het passende antwoord op
te diepen en het juiste inzicht te verwerven. Het zou
daarom het onmogelijke gevergd zijn, dat de inleiding
tot de hofboeken de oplossing van al zulke vragen reeds
bevat zou hebben, maar aan den anderen kant beschouw
ik het toch als een gemis daarin, dat de boven bedoelde
verhouding er in het geheel niet in wordt aangeroerd.
Alvorens verder te gaan dient nog een vraag van alge-
meenen aard onder de oogen gezien te worden. Zij zal,
vermoed ik, bij menig lezer reeds gerezen zijn. Bestaat de
mogelijkheid, dat de hofboeken slechts daarom een deel
van het ontgonnen land van Haagambacht beschrijven,
omdat zij onvolledig tot ons gekomen zijn? Deze veronder-