DOMEIN TOT HET GEBIED VAN HAAGAMBACHT 147
ligging
1') Dit voorbehoud is noodig, omdat het hofboek van 1466 geen
beschrijving geeft van de toen nog maar kort geleden uitgegeven
verdolven veenen langs de Schenk, maar er alleen van zegt, dat „die
genoech verclairt staen up him selven jairlix in de rekeninge” (bl. 274,
f. 192). Dat het hofboek van 1458 de in 1461 beschikbaar gestelde
terreinen wel opgenomen heeft, zal wel in verband staan met zijn
bestemming als legger, die het ruim 30 jaren vervuld heeft.
stelling meen ik met beslistheid van de hand te moeten
wijzen. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
Ten eerste stemmen de hofboeken met elkaar overeen
ten aanzien van den omvang van het gebied, waarover
zij handelen of dat zij althans ter sprake brengen x),
hoewel zij in de nadere behandeling van de stof, bijv, in
de volgorde of in de afgrenzing van wijken soms hun
eigen weg volgen. Men zou derhalve moeten aannemen,
dat dezelfde leemten bij ongelijken opzet zouden voor
komen.
Ten tweede ontbreken andere sporen van het bestaan
van een grafelijke erfhuur in die deelen van Haagambacht,
die men in de hofboeken mist, terwijl zij wel voorhanden
zijn met betrekking tot land in wijken, die in de hofboeken
voorkomen.
Ten derde heb ik reeds voor een bepaalde streek, waar
van het ontbreken in de hofboeken stellig bevreemding
moest wekken, een aannemelijke verklaring kunnen geven
door aan te toonen, dat het land aldaar door een anderen
grondheer dan den Hollandschen graaf in erfhuur uitge
geven was. Alles bij elkaar genomen aarzel ik dan ook
niet om de vraag, of men de hofboeken als volledig te
beschouwen heeft, met stelligheid bevestigend te beant
woorden.
Op een zoo stevig mogelijken grondslag van
en afgrenzing der verschillende wel en niet erfhuur be
talende afdeelingen op het platteland van Haagambacht