154DE VERHOUDING VAN HET ERFHUUR BETALENDE 1) Jaarb. Die Haghe, 1939, bl. 112. van het hofland bezuiden de Molen- de westhoeve watering. De eenige mij bekende onderzoeker, die tot dusver iets naders omtrent de hoeve berichtte, is Dr. Hoek.1) Zijn mededeeling betrof echter slechts de ligging van een brokstuk ervan oost van de Spuivaart. Hij betitelde de hoeve als een mysterie op topografisch gebied. Om trent het ontstaan van den band tusschen de hoeve en leden van het geslacht Cralingen, die er, voor het geheel of voor een deel, erfpacht op hadden, laat zich misschien iets gissen op grond van de rol van geld schieters, die deze adellijke heeren in de eerste helft van de 15de eeuw tegenover het grafelijke huis ge speeld hebben. 6. Een brok land bij het eind van het Bosch ten zuiden van den Bezuidenhoutschenweg acht ik behoord te hebben tot het leenland van Jan Ysbrantsz., dat zich stellig ook benoorden dien weg in den ban van Was senaar uitstrekte. Nadere gegevens betreffende dit leenland, dat, naar ik vermoed, oorspronkelijk west waarts tot de Loolaan reikte, laten zich gevoeglijk aan sluiten bij wat ik te zijner tijd omtrent Tendenhout voornemens ben mee te deelen. 7. De streek in het oostambacht, waar de landerijen met veenpacht en hoendergeld van het huis Wassenaar als opstal belast waren, is van het gebied met grafelijke erfhuur ten zuiden ervan scherp gescheiden door de wateringen van den Noordpolder, die in zijn ruimst begrip weer uiteenvalt in het Noordveen of Kleine Veentje en het Benoordenhout. Het Claas Robbrechts- zoons land ligt als een enclaaf van grafelijke hofpen- ning binnen bedoelde streek.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 174