158 BEDRAG VAN DE ERFHUREN VAN LANDERIJEN 1) Een hoen gold steeds 1 schelling of stuiver in geld. eenheid van oppervlakte belast te zijn. Maar en dit is het belangrijke punt de regel kent uitzonderingen. Daarbij heb ik niet het oog op geringe afwijkingen van de gedragslijn, die ieder hofboek voor zich vastgelegd had, doch op uitzonderingen van groot formaat, die in beginsel voor alle hofboeken op dezelfde wijze en in dezelfde mate gelden. Er zijn namelijk zekere afdeelingen, waar de nauwe betrekking tusschen oppervlakte en erf- huurbedrag niet bestaat. Een evenredige verhouding tus schen beide grootheden is daar zoek. Dat dit niet alleen onze indruk is, maar dat de rentmeesters en hun klerken uit den tijd, waarin de hofboeken geschreven en gebruikt werden, die zelfde opvatting toegedaan waren, mogen de volgende opmerkingen aantoonen. Vooreerst verschijnt soms in de omschrijving van een wijk in plaats van de gewone korte aanduiding van den vasten erfhuurgrondslag een uitvoeriger opgave, waarin op de onevenredigheid tusschen grootte van het land en bedrag der erfhuur de aandacht gevestigd wordt. Zoo bijv, in de hofboeken van 1458, 1512 en 1561: Erfhuur op de Mient van Eikenduinen geeft de morgen 2 s 1 hoen te weten degene, die met hoenders geteekend staan en de andere nieten sommig land staat ook naar dat het hier geteekend staat. Gaat men nu de afzonderlijke posten in deze afdeeling na, dan vindt men (bijv, in het hofboek van 1458, bl. 191, f. 107 e.v.) een warwinkel van opgaven. Het bedrag aan geld, zoo noodig vermeerderd met de verschuldigde hoenderen 1komt bij iederen post voor, maar daarentegen mist men in een aantal gevallen ver melding van de hoeveelheid land. Van de bovenbedoelde verhouding van 2 s 1 hoen per morgen komt echter weinig terecht bij posten als: 38 s 8 d 5]/! hoen, 32 s 6 d 9 hoenders,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 178