160 BEDRAG VAN DE ERFHUREN VAN LANDERIJEN het hofboek van 1458 zal om die redenen de vermelding van de erfhuurwaarde per morgen ook wel gemist hebben. Soms blijkt uit de redactie van het opschrift eener afdeeling, dat de klerk zelf duidelijk het besef had, dat de formule van zooveel per morgen maar een wassen neus was. Boven gaf ik reeds het opschrift voor de Mient in de boeken van 1458, 1512 en 1561. De samensteller van het hofboek van 1466 schreef op de overeenkomstige plaats: op de Mient van Eikenduinen zoude het broekland geven 2 s 1 hoen en de geest 2 s alleen, maar zij geven naar dat zij hier te boek staan. Geen domme naschrijver zijnde voelt hij heel goed, dat het weinig zin had om hier vaste verhoudingen te pas te willen brengen. Hiermede kom ik van zelf tot mijn tweede opmerking. Bij eenige afdeelingen ontbreekt in alle vier hofboeken gelijkelijk elke algemeene aanduiding van een vast bedrag der erfhuur. Dat geldt voor het Claas Robbrechtszoons land en voor Tendenhout. Maar terwijl drie hofboeken zich bepalen tot het noemen van de namen der afdeelingen, komt de klerk uit 1466 voor beide weer met de duidelijke verklaring voor den dag, dat elk perceel betaalt naar dat het te boek staat. Gaat men nu na, in welke afdeelingen de landerijen onregelmatigheden in de besproken verhouding te zien geven, dan blijken het op een kleine uitzondering na uit sluitend de geestgronden te zijn van den zandrug, die zich van Loosduinen tot aan den Zijdeweg tusschen het Noord- veen met inbegrip van het Benoordenhoutsche veenland en het Zuidveen (dit nog met zijn voortzetting in Oost- Escamp) uitstrekt. Natuurlijk heeft men daarvan in aftrek te brengen die gedeelten, waar geen grafelijke erfhuur opgebracht werd of die binnen het dorp gelegen waren. De boven bedoelde eenige uitzondering op dezen regel is het Claas Robbrechtszoons land, maar dit neemt binnen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 180