164 BEDRAG VAN DE ERFHUREN VAN LANDERIJEN
Anno 1458, bl. 64, f. 39;
bl. 406, f. 78.
anno 1512, bl. 313, f. 52; anno 1561,
of in het geheel niet naar vaste en eenvoudige regels ge
werkt werd.
Wanneer men de veel minder ordelijke registreering
der geestlanden vergelijkt met de stelselmatige inboeking
der veenlanden, dan kan men den indruk niet van zich
afzetten, dat die twee deelen der boekhouding niet tezelf-
der tijd ontstaan zijn. Zouden regelingen voor de boek
houding van uit te geven veenland en geest gezamenlijk
ontworpen zijn, dan mag ondersteld worden, dat bepaalde
vaste maatstaven ook voor de geestlanden ingevoerd
zouden zijn. Neemt men voor de twee deelen der boek
houding geen gelijktijdigheid van ontstaan aan, dan lijdt
het geen twijfel, aan welke van beide de hoogste ouder
dom toekomt. Ik stel het mij zoo voor, dat, toen men op
een gegeven tijd er toe overging domeingronden tegen
naar gelang van hoedanigheid vaste bedragen per morgen
uit handen te geven, er reeds een uit veel vroegeren tijd
stammende registratie der geestlanden voorhanden was,
maar die in het nieuwe stelsel niet behoorlijk in te passen
viel. Het is zeker geen toeval, dat de oudst aandoende
gedeelten in de hofboeken betrekking hebben op streken
van het domeingebied, waarvan men aannemen mag, dat
zij zooal niet vóór de veenlanden in gebruik genomen dan
toch lang vóór deze voor de vestiging van woonsteden
en daarmee voor uitgifte in aanmerking kwamen.
Verder wordt er bij afdeelingen op den geestgrond op
vertoon van brieven gezinspeeld, bijv.: „gift de morgen
als geest alzoe vorde als daer geen ander bescheyt mit
brieven off en syn” i). Dit zijn natuurlijk niet de schepen
brieven, die in den legger van 1458 zoo ontelbare malen
te pas worden gebracht bij vermelding van overgangen.