•i
170AANBEVELINGSBRIEF V. E. HAAGSCH MEDICUS-
1
i
L
Arminiaanschen hoogleeraar Simon Episcopus. Later
was hij zeer bevriend met Professor Caspar van Baerle,
die veel op had met de Latijnsche dichters en Wester-
baens voorliefde voor deze en de Nederlandsche dichters
bemerkende, hem in de dichtkunst aanmoedig de.
Toen Westerbaens leermeester in 1618 afgevaardigd
werd ter Nationale Synode te Dordrecht ging hij met
hem mede en was daar geruimen tijd werkzaam met het
opstellen en afschrijven van de vertoogen, die de Remon
stranten indienden. Dit had noodlottige gevolgen voor
hem, want ook hem werd door het vonnis der Synode
van 24 April 1619, dat 8 Mei d.a.v. in het openbaar af-
gekondigd werd, later door de Staten bekrachtigd, het
recht ontzegd langer theologische colleges aan de Leid-
sche Hoogeschool te volgen.
Westerbaen ging toen een andere richting uit en be
sloot medicijnen te gaan studeeren. Hij promoveerde in
1622 te Caen, waarna hij zich als medicus in zijn ge
boortestad vestigde. Hier ging spoedig een goede roep
van hem uit en mede door zijn „zeer behaeglick” voor
komen verkreeg hij spoedig een uitgebreide practijk.
Na de onthoofding van Reinier van Groenevelt,
Oldenbarnevelts zoon, in 1623, mocht hij ook diens
weduwe, Anna Weytsen, onder zijne patiënten tellen.
Ludolf Smits hoort jaren later van Pieter van Meersch
hoe dit in zijn werk was gegaan. Laatstgenoemde schreef
hem, dat Anna Weytsen, die nadat haer man onthoofd
was „een geruyme tijd daerna zich veinst ziek te zijn en
deesen onsen Westerbaen, die doctor in de medicijnen
was, als dokter bij haer ontboot, die haar ook eenigen
tijd zo quam te besoeken; maer eyndelijk openbaerde zij
(hem) hoe zij genegen was, hem te trouwen, ingeval hij
kon veroorzaeken, dat hij ridder werd; 't welck (Hugo)
de Groot voor hem bewerkte”.